
NARCISSUS POETICUS L.
Witte Narcis.
Spaansche Jenetten (oude volksnaam).
Hoogduitsch: Weisser Narciss.
Engelsch: Poets Narcissus.
Bloeit: April—Mei 2J..
Stelsel van Linnaeus: Cl. VI. O. I. Hexandria Monogynia.
Natuurlijk Stelsel : Vasculares Monocotyledoneae. O. Amaryllideae.
Geslachtskenmerken : Zie Deel IV, N°. 246.
Soortelijke kenmerken : Uniflorus, rarissime biflorus, bulbo parvo ovatö, foliis linearibus obtusis pla-
niusculis obtuse carinatis, scapo compresso ancipiti sulcato, ovario sub anthesi compresso-ancipiti, corona
brevissima in patellam planiusculam expansa margine crenulato coccineo cincta, staminibus tribus stylum
paulum superantibus, tribus brevioribus fauci inclusis, perigonii laciniis ovatis albis. _
Eenbloemig, zeer zelden tweebloemig. Bol klein, eirond; bladen lijnvormig stomp, iets vlak, stomp gekield;
bloemsteel zaamgedrukt, tweesnijdend , gevoord; vruchtbeginsel tijdens den bloei zaamgedrukt-tweesnijdend;
bijkroon zeer kort, als een vlak schoteltje uitgespreid, met scharlakenrooden rand omzoomd; drié helm-
draden even boven den stijl uitkomende, de drie andere korter, binnen de kroon besloten; bloem dekbladen
eirond. Narcissus majalis Curt. N. poetarum Haw,
Groeiplaats. In weiden en op bergvlakten. Griekenland, Turkije, Dalmatië, Italië tot Napels, Spanje,
Zuid- en Midden-Frankrijk; noordoostelijk Frankrijk zeldzamer en gedeeltelijk genaturaliseerd. In Zwitserland
inheemsch in het kanton Waad, op verschillende plaatsen. In Engeland op verschillende plaatsen, zooals bij
Gravesend, op zandige heiden in Kent, in Suffolk en Warwickshire, doch door Watson niet spontaan genoeg
geoordeeld om als inheemsch te gelden. Ook in België en Duitschland slechts als hier en daar in parken
verwilderd opgegeven. In Rusland en Oostelijker dan Europeesch Turkije schijnt zij te ontbreken.
Volgens Boreau (Fl. du Centre de la Fr.) verschilt de gekweekte (N. poetarum Haw.) van de wilde plant
door zeegroene, eenigzins gekronkelde bladen, grooter bloemen met breede over elkaar liggende dekbladen
en vooral door haar vroegeren bloei (April).
Nederland. Tot dusver aangemerkt als hier en daar uit bloemtuinen verwilderd, doch niet werkelijk
genaturaliseerd. Als zoodanig zijn ook door mij de exemplaren beschouwd, die ik nu en dan in de duinstreek
bij Haarlem heb aangetroffen. Volgens van Hall, Flor. Belg. sept., in 1839 door Vrijdag Zijnen in groot
aantal gevonden in het duin tusschen ’sGravenhage en Loosduinen. — In 1881 ook op het eiland Tessel
gevonden, op eene weide in dén polder Burger Nieuwland door den Heer H. W. Groll. Deze ontdekking
is vooral merkwaardig, omdat de planten daar in' vrij groot aantal en niet in de nabijheid van tuinen
groeiden. Dat ze daar sedert lang bekend waren, bewijst de volksnaam »mooije meisjes”. Holkema en
andere botanici, die Tessel hebben bezocht, schijnen deze plant niet te hebben opgemerkt. Welligt dat tijdens
hun bezoek het gras gemaaid was, een oorzaak, die helaas, al te dikwijls het botanisch onderzoek hier te
lande onvruchtbaar maakt. ,
Onder de Tesselsche exemplaren zijn er ook met gevulde en halfgevulde bloemen, hetgeen weder voor afstamming
van cultuurplanten schijnt te pleiten. Ook de grootte en vorm der bloemen komen met die der
gekweekte overeen.
Dat onze plant echter als aankomeling mag worden beschouwd en dus in onze Flora mag worden opgenomen,
lijdt mijns inziens geen twijfel.
Zeer zeker is zij sedert de middeleeuwen om hare zuiver gekleurde en welriekende bloemen een geliefde
sierplant geweest.
De plant in welke, volgens de Mythologie, Narcissus veranderd werd, was volgens Bilberbeck, Flor. Class.
p. 87, niet onze soort, maar Narcissus Tazetta L. De naam stamt ook niet van die fabel af, maar van de
bedwelmende eigenschap: vccquij.
De middelste plant op onze afbeelding is gemaakt naar een exemplaar uit, de duinstreek bij Haarlem, de
omstaande naar exemplaren, in Mei 1882 door de zorg van den Heer Groll van Tessel ontvangen.