
P S A X I A BALTICA R. S.
Oostzee-helm. Hoogduitsck: Baltisches Sandrohr.
Engelsch ; Baltic Sea Mat Reed.
Bloeit: July—Aug. 4 .
Stelsel tan Linnaeus : Cl. III. O, II. Triandria Digynia.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Monocotyledoneae, O. Gramineae.
Geslachtskenmerken: Dit geslacht onderscheidt zich van Calamagrostis (Deel XIII, N°. 1032) alleen
door het kleinere onderste kelkkafje. Ammopkila Host. Arundo L. Zie Flora Batava, Deel VIII, N°. 587.
Soortelijke kenmerken: Radice repente, culmo erecto striatulo rigido laevi, foliislinearibusrigidisplanis
demum convolutis acuminatis vaginisque laevibus, ligula elongata lanceolata, panicula densa spiciformi
lanceolata, interrupta erecta, glumis compressis lanceolatis in apicem subulatum attenuatis carina setuloso-
scabris , valvulis subaequalibus quam glumae brevioribus, inferiore apice breviter aristata, pilis corolla brevioribus.
Wortel kruipend; halm opgerigt, fijn gestreept, stijf, glad; bladen lijnvormig, stijf, vlak, daarna omgerold,
spits toeloopend, evenals de bladscheeden glad; bindseltjelang, lancetvormig; bloempluim digt, aarvormig,
lance’tvormig afgebroken, opgerigt; kelkkafjes zaamgedrukt lancetvormig, in een elsvormige punt uitloopend,
op de kiel borstelig-ruw; kroonkafjes ongeveer even lang, korter dan de kelkkafjes, het onderste aan den
top kort genaaid; haren korter dan de kroonkafjes. Arundo baltica Flügge, A. maritima Ag., Ammopkila
baltica Lk., Calamagrostis baltica Schrad.
Deze plant is oppervlakkig van P. arenaria (Deel VIII N°. 587) onderscheiden door de lagere, meer
afgebrokene ros-bruin of violet-achtig gekleurde pluimen, terwijl Calamagrostis Epigeios (Deel XII N°. 1032)
door haar tengerder stengels en lossere wollige bloempluimen van haar verschilt. Onze plant staat tusschen
beide vormen in en is door Roeper wegens hare onvruchtbare bloemen aangemerkt als een bastaard tusschen
beide soorten.
Hare bladen vond ik aan jongere en niet bloeiende planten groen en glanzig (fig. d), doch zeer spoedig
na het afsnijden omrollende; de oudere exemplaren hebben omgerolde zeegroene bladen (fig. e), die echter minder
hard en prikkend zijn dan die van P. arenaria.
Het duidelijkste verschil met Calamagrostis is de mindere lengte der haren aan den voet der kroonkafjes
en de hoogere stand en geringere lengte der naald. Ter vergelijking zijn afgebeeld onder fig. m de kroonkafjes
en haren van Calamagrostis Epigeios, onder fig. n en o bloem van Psamma arenaria, met zeer korte
haren en bijna onzigtbaar naaldje.
De talrijke exemplaren, door mij onderzocht, toonden in de lengte van haren en naald nog eenig verschil;
hoe langer haren, hoe langer naald en hoe lager deze geplaatst is. De haren bij Calamagrostis Epigeios zyn
dikwijls tweemaal zoo lang als de kroonkafjes en min of meer bolvormig uitgespreid. Zie fig. m.
Ik kan mij zeer goed vereenigen met Roth , die het geslacht Psamma tot Calamagrostis brengt. —
Zie ook Holkema, Flora Noordiee-eil., bl. 130.
Verklaring der afbeelding: a de plant verkleind; b onderste ged. met wortel; c fragment stengel,
versch; d fragm. blad, versch; e stengel en blad drooger; ƒ bloemen , rosbruin; g bloempakje (vergr.); h kelkkafjes
; i kroonkafjes; k bloemen violet-achtig; l kroonkafjes id.; m kroonk. Calamagrostis Epigeios (vergr.);
n, o bloem Psamma arenaria (vergr.).
Groeiplaats. Zandige streken aan de Oostzeekust, Midden-Rusland, Lijfland, Lithauen; Noord-Duitschland,
Luneburg, Bremen, Hamburg, Denemarken, Zuid-Z weden; al de Oostfriesche en Nederlandsche Noordzee-
eilanden, behalve Ameland*).
Nederland. Noordzee-eilanden, duinen bij Zandvoort, O verveen, Bentveld, Waalsdorp en tusschen
Scheveningen en Wassenaar, Nederland vormt dus de zuidelijke grens. In Gr. Brittannië, Ierland en België
niet vermeld. Wegens de gelijkenis op Calamagrostis Epigeios echter welligt niet opgemerkt. — Dat de
Gorter haar gezien heeft, vermoed ik uit zijn var. fi van Arundo arenaria als voorkomende bij Zandvoort.
Sedert den aanleg van den spoorweg Haarlem—Zandvoort is zij talrijker voor den dag gekomen dan
vroeger. De voorgestelde exemplaren zijn bij Zandvoort en Overveen verzameld in Augustus 1884.
Gebruik. Voor duinbeplanting is deze soort niet minder geschikt dan de gewone helm.
*) Hoewel Holkema haar als talrijk op Terschelling voorkomende heeft vermeld, heb ik haar daar te vergeefs gezocht. Ik heb
echter alle duinen aldaar niet kunnen bezoeken.