eerste helft der 17de eeuw” "), en waaronder zulke
goede schllders-namen voorkomen als HEDA, BOL
en KO ED IJC K, is in zijn resultaat weinig minder dan
bedroevend. Het waren artistieke avonturiers, deels
van echt schildersras, die echter of verdwenen zonder
spoor na te laten, of allengs tot negotie zieh bezonnen,
of zelfs — zooals PHILIPS ANGEL — door de Compagnie
gestraft en met den Sterken arm teruggehaald
werden wegens oneeriijkheid. SSg ?iä5!5 g S S « üW
Beeldhouwers of bouwkunstigen onzer zeventiende
eeuw, die naar het Oosten geraakten en daar iets
van meebrachten, schijnen er in ’t geheel niet geweest
te zijn. Maar vooral naar ons tegenwoordig Oost-lndië
bleef het zuiver toeval, als daarheen iemand mee-
voer, die, behalve koopmannij, ook teekenen verstond.
Toch zijn er, dadelijk uit den tijd onzer eerste
Oostinje-vaart, dingen gered van thans onschatbaar
gehalte. In „D’Eerste Boeck”, het kloeke scheeps-
journaal van den eersten tocht onder De Houtman,
in 1598 door G(UILLA) M. A(LIAS) W(IL L EM ) L(ODE-
W Y C K SZ ) — die lang onontraadseld gebleven initialen
— in ’t licht gegeven bij Cornelis Claesz. te
Amsterdam, zijn tal van platen te danken aan schetsen
door een ooggetuige ter plaatse gemaakt. Daarna
door bekwame kopersnijders in Holland gegraveerd,
geven zij een „couleur locale” te zien uit Madagascar,
maar vooral uit Bantam, en van het bonte handels-
leven aldaar, welke die platen stempelt tot onze
En dan komt in 1605 die kostelijke kopergravure in
,,’t Historiael Journael” van VAN SP ILB ER GH EN ’s
reis, welke zelf vertelt in Ceilon geteekend te zijn;
„dese afbeelding is in Indien ghemaeckt/ naer ’t leven”,
luidt het haast triomfantelijke opschrift boven deze
prent van den Delftschen plaatsnijder F LO R IS
BALTHASARS. Maar wie hiervan de eerste teeke-
naar was, of wie de schetsen gemaakt heeft voor de
latere, ook deels naar eigen waarneming verluchte
Reisbeschrijvingen van VAN MANDELSLO (1647),
SCHOUTEN (1676), of NIEUHOF (1682), blijkt nergens.
AI spoedig trouwens won het de lust tot fantaseeren
met burijn of etsnaald van den zin tot waarachtige
voorstelling, waar het overzeesche dingen betrof. Als
ROMEIN DE HOOGE in ca. 1690 zijn 4 8 platen bijt,
die Pieter van der Aa gaat uitgeven onder den titel
„ L e s Indes Orientales et Occidentales”, dan vindt
*) In den Ned. Specta tor van 1873, no. 33-34. Leupehad alreeds
vroeger zijn archief-aanteekeningen over C ornelis C laesz . Heda
en Philips Angel te r beschikking gesteld van D r. van der Willigen,
die ze verwerkte in zijn „ L e s Artistes de Harlem” , Harlem-
La Haye 1870, p. 152-156 met Supplement B en C , en p. 68-73.
K S E ? S B | O O G S T ZELDZAAM IS H ET G EBEU RD , DAT EEN
H n S A i H NEDERLANDSCH B E E LD EN D KUNSTENAAR UIT EIGEN
BEWEGING EN VOOR EIGEN STUD IE EEN R E IS GING
■ ■ S t f S S S S H MAKEN NAAR ONZE KOLONIEN SC IN DE EEUW ONZER
g r o o t s t e n a t io n a l e e n a r t i s t i e k e KRACHT IS
H E T W E L EN K E L E MALEN VOORGEKOMEN DAT
H O r f t J J O Z lH HOLLANDSCHE SCH ILD ER S OPNAME, Z E L F S ONT-
H HAAL VONDEN AAN H ET HOF VAN EEN GROOTm
o g o l , o f v a n e e n s j a h v a n p e r z i e , w a a r h e e n
■ Z E V ER Z E ILD RAAKTEN UIT LU S T T O T AVONTUUR,
deels vertrouwend op hun kunst, deels vooruitgeschoven door de alom-
tegenwoordige Oost-Indische Compagnie, die hen wel als middelaars bij
Inlandsche Potentaten wilde gebruiken; maar wat er van hun werk gebleken
is, mag nauwelijks naam hebben. Hetgeen L EU P E het eerst bijeen heeft
gezöcht omtrent „Nederlandsche schilders in Persië en Hindostán, in de