CSS® KO P VAN EEN RAKSASA £3 V E E L K L EU R IG HOUT SN IJWERK CÖ5S CSS» 61 CSU)
f f 9 i | O G EENMAAL NEMEN WE DE BRATA-JOEDA T E R HAND £3
K n I w E WAREN GENADERD T O T H E T EINDE VAN DEN NEGENDEN
I S B S Ü D A G £3 DE T IEN D E DAG GAAT VOORBIJ, DE E L FD E , DE
I K ^ l T W A A U F D E EN NOG S T E E D S HOUDT H ET STR IJD EN AAN £3
■ 3 € J » D A N o W E E R IS DE OORLOGSKANS DEN PANDAWA’S, DAN
weer den Koräwä’s günstig. Op de teekening op de bladzijde hier tegenover
zien we een episode afgebeeid uit den strijd op den TWAA LFDEN DAG,
uit den tweestrijd namelijk tusschen Ardjoena en K am i. „De blikken der
edelen ontmoeten elkaar; beiden zijn vol schoonheid en elkaar gelijk, alsof
ze waren afgewogen tot het tweegevecht. In het noorden en in ’t zuiden
staakt men den strijd; allen nemen als toeschouwers aan het tweegevecht
deel. Beiden waren toonbeelden van bevalligheid. Wanneer men ze aanzag,
was ’t of zij alle bekoorlijkheden der aarde zouden te niet doen, en de
wereld met de hunne vervullen. Weldra ontwikkelen zij hunne krachten, en
beiden lossen hunne pijlen. Onafgebroken komen de bovennatuurlijke
wapenen te voorschijn, en vervullen de ruimte, en stooten op elkaar in de
lucht. Ruischend störten ze opeen in den strijd, de honderdduizenden
schichten. Aan alle kanten klettert het op elkaar, terwijl zij elkaar ver-
volgen; in zwermen zaamgepakt, dwarlen de pijlen dooreen. De goden,
die den strijd aanschouwen, worden beangst en verlegen, en wijken als
zwaluwen voor de pijlen uiteen. Eensklaps wordt door vorst Karnä een
stormpijl gelost, die wijd en zijd de pijlen van den tegenstander voor zieh
uitdrijft. Als met een bezem weggevaagd, störten al de pijlen in zee, die
kookt van de menigte van wapenen. Ziedend woelt de oceaan door de
hette der schichten, die bij millioenen en tien-millioenen er in vallen.
DRIES EN eV E E Fm G S T E ^JZANG.
„Aanhoudend te voorschijn körnend, verspreidt zieh het pijlenheir wijd en
zijd in ’t rond. Bij honderdduizenden ontwikkelen ze zieh in alle mogelijke
gedaanten. Van wat de aarde bevat, van ai de bewoners der zee, van ’t wild
des wouds, ontbreekt er niet 66n. Wat zieh op de
bergen, in ravijnen en holen ophoudt, ’t is al voltallig
bijeen; als vogels van alle soorten vertoonen zieh
de pijlen; om niet te spreken van de steenen en bergen,
de slangen en draken, de stormen en windvlagen.
In allerlei vormen vervullen zij ’t oorlogsveld. Opnieuw
schudt de boog: vorst Karnä spant zijne uiterste
krachten in, en dityä’s en raksäsä’s, dioe’s , boetä’s,
wil’s en ändjä-ändjä’s stroomen in menigte naar buiten.
De Sndjä-Sndjä is een dwergachtige boetä, van de
grootte van een jonggeboren kind, maar van monster-
achtige gedaante. In dichte drommen volgen zij
elkaar; schrikbarend is de aanblik van het tailoos heir
der gedrochten, sommigen slechts uit beenen en
voeten bestaande, anderen slechts uit rompen zonder
hoofd; dezen komen te voorschijn als hoofden zonder
hals, geenen vertoonen alleen den hals, de boven-
armen of de handpalmen. £3 Op de teekening zien we
in den rechter bovenhoek verschillende dergelijke
gedrochten afgebeeid. De meest linksche vertoont
alleen een been £3 poepoe, been, dij £3, waarop een
gezicht is geteekend. Deze voorstelling is ons reeds
van bladzijde twaalf bekend. De geest daarnaast
bestaat alleen uit een romp £3 angga £3, die daar-
onder alleen uit een arm £3 boeja £3, beide met een
gelaat. In den hoek zien we een hoofd £3 tändas £3,
daaronder nog een booze geest £3 boeta £3 in de
gedaante van een man. £3 Ais wolken van rook komen
zij in gesloten drommen op den vijand af. Ardjoenä
spant den Bramastri, het mächtige werptuig; haastig
legt hij aan; de boog dondert los, en knetterend komt
het vuur te voorschijn. Ruischende wind- en storm-
vlagen voert het met zieh, en met luid geraas ploffen
de bergen van vuur neder. Duizendmaal tienduizend
bergen van vuur komen opdagen; nog vier-, nog
zevenmaal honderdduizend volgen van achter, en
verdelgen den vijand. De wangedrochten worden bij
menigte verbrand, en luide verheft zieh het vreugd-
gejuich der PandSwä’s. Zelfs de djawätä’s geräken
in de uiterste verwarring, en wijken ontsteld op een
afstand. Zonder ophouden stroomt het vuur uit den
boog; zwermend ontsnapt het geschut in zaam-
gepakte groepen, die straks in bergen veränderen.
Bij honderdduizenden komen de vuurbergen opdagen;
en nog volgt van achter een onafgebroken reeks.
Met donderend geraas, als de lava van duizend, van
honderdduizend bergen, barst de vuurstroom los.
Inderdaad het was allerverschrikkelijkst! AI de soorten
van gedrochten vergaan in den brand; door ’t vuur
overvallen, worden zij tot den laatsten verdelgd. In