vorst Krösnä door krljgsmuziek het volk te wapen komen en zieh toerusten)
om tegen Swätämä op marsch te gaan. Spoedig is de schuilplaats bereikt.
Z EV EN E N Z E S T IG S T E ZANG.
et geheele leger valt op Swätämä aan, maar deze verdedlgt zieh
met een geweldlg wapen, van Hjang Goeroe afkomstig IK Een
geschenk van dezen aan Dronä, Swätämä’s vader IK. Het mocht
op aarde niet tot den strijd gebezigd worden, zoo verschrikkelljk
was het, want zelfs in den hemel zou een godheld, daardoor
getroffen, onvermijdelijk vernletigd zijn. „Nauwelijks is de boog gelost, of er
komt vuur ult voort, maar een vuur, waarvan in de geheele wereld geen weer-
gade bestaat, dat in vlam en hette wel dulzendmaal het vuur der aarde te boven
gaat. Krösnä vermaant Ardjoenä om den aanval te keeren. Hij legt een afwe-
renden pijl aan. Het schot gaat a f; het is mede een vuurpljl. Bij wolken stljgt
het vuur ten hemel, vervaarlijk om te aanschouwen. Reeds siaat het op den
hemel over, en dringt al hooger en hooger. Schier verbrandt het hemelrijk.
Verbijsterd en radeloos tieren de goden In den hemel
dooreen, en zoeken vol angst een schuilplaats. Narädä
Üi 'de bode des hemels; In den derden zang komt hij
voor als één van de vier, tot goden verheven rösl’s,
die ult den hemel neerdaalden IK begeeft zieh haastig
naar binnen, in den Juweelen Hemelburg, het verblijf
van Batärä Goeroe, en geeft hem met gejaagdheld
kennis van ’t geen er gaande Is. Batärä Goeroe
ontstelt. Hij zlet het, en dadelijk wordt Narädä afge-
zonden met al de voornaamste déwa’s, de aanzienlijkste
djawätä’s benevens een luldruchtlg helr van mindere
döwä’s, die blj dulzenden Narädä volgen. Als rook-
wolken neergedaald, bereiken zlj de plaats van
’t gevecht, belast met den goddelijken toorn, die de
twee strljders treffen moet. „Houdt op, gij beiden,
die daar aan ’t vechten zljt! Ontvangt den toorn van
Batärä Goeroe, die u gewisselljk treffen zal I Hoe
dürft gij te vechten met zulke pljlen, die niet geschikt
zijn voor den strijd op aarde ? Zlj zouden het aardrljk
verdelgen I Zoo gij ze niet aflegt, weest verzekerd,
dat Batärä Goeroe zijn gramschap op u zal doen
nederkomen I” Nadat Narädä gesproken heeft, roepen
de voornaamste goden met luider stem: ,,’t Is waar,
’t Is waar, wat hij gezegd heeft: Narädä Is belast met
den toorn van den grooten God I” Van alle kanten in
drommen naderend, roepen al de goden: „Voorwaar,
onfeilbaar treft het mlsnoegen van Batärä Goeroe!”
De döwä’s tieren: „Hoort, hoort naar zijn gebod!”
Ardjoenä haast zieh den boog neder te leggen en
nadert met gebogen hoofd en gevouwen handen:
„Heer, mijn ootmoedlge hulde zlj u aangeboden, verheven
Narädä! WH mlj groote genade betoonen! Ik
toch ben niet begonnen met het lossen van deze
wapenen. Ik gebrulkte ze slechts tot afwering, op
hoog bevel van vorst Krösnä; hij zag de ontzettende
wondermacht van ’t wapen van Swätämä, en daarom
moest Ik mij haasten, een afwerend schot te lossen,
eer alle schepselen mochten vergaan.” Toen Narädä
’t waarachtlg verhaal van Ardjoenä gehoord had, sprak
hij op strengen toon tot Swätämä: „Zoo, gij zljt het
dus, die volhardt in wangedrag! Voorwaar Swätämä,
ge zult bezwijken in den strijd met de Pandäwä’s .”
ACHT EN Z E S T IG S T E ZANG. <£35!SS&t£SS2£S&K
Narädä beveelt Swätämä diens wapen, den Tjoedä-
manl, af te geven, dat kostelijk klelnood des hemels,
hem door zijn vader vermaakt.. „Allergeduchts is de
kracht van den uitnemenden Tjoedä-manl; maar het
kwetst hem niet, die zonder zonden is. Ja , al waren
iemands zonden groot, wanneer hij slechts woorden
van berouw gesproken heeft, dan wordt hij niet gedeerd
«22« DANSENDE B A U E R S «SS»
door ’t wapen.” Swätämä geeft het wapen over en smeekt om ontfermlng.
Narädä geeft nu het wapen aan Ardjoenä en wll Swätämä vergiffems
schenken, doch daartegen verzet zieh Krösna : „Neen, Ik vergeef hem met;
zulk een mag den hemel niet bereiken! Slechts deze ¿enade verleen ik
hem, dat hij thans niet sterve : eerst later zal hij den dood ontvangen van de
hand van Parlköslt, die thans nog verborgen Is In den schoot van *jj[,amoei'er’
maar eenmaal heerschen zal over Astinä onder den naam van Wlähä-praboe
Parlkösit. Den hemel geef ik hem niet; de hei zal zijn deel zijn duizend jaren
lang. Tot voedsel van ’t vuur zal hij al dien tljd verstrekken ; daarna kan hij
genade blj mlj vlnden. Wat Krötä-warmä aangaat, die hem tot den verrader-
lijken strijd heeft overgehaald, die verwerft noch hemel noch hei. ln stank
en onrelnheid zal hij ingaan: geen welrlekende geur zal hij meer kunnen
verdragen; die zal hem doodelljk zijn; in pestlucht zal hij t even vmden; ja,
hij worde een mestkever! En nu Kröpä; die heeft zieh slechts laten mede-
sleepen, hij heeft zieh niet op den voorgrond gesteld in den oorlog. Hij möge
dus weer voortgaan met zieh aan ’t priesterleyen te wijden ! AI de goden
zwijgen vol ontzag voor de woorden van Krösnä. Zij strooien een regen
van bloemen In het rond en stemmen eenparlg in met zijn beschikking.
NEGEN EN Z E S T IG S T E ZANG.
Het legerkamp op het Koeroe-veld wordt o p g e b ro k e n , allen verzamelen zieh
binnen de stad en ieder neemt er zijn plaats In. Ardjoenä heeft Banowati
* waarvan de schoonheden In zang vljf worden opgesomd IK ontmoet, waar-
schijnlijk In ’t bosch, In het verblijf van Swätämä, en Is tot over de ooren
verliefd geworden en denkt niet meer aan ’t wapen Tjoedä-mani, net wäre
« 2 2 « 7 1 « S S *
kleinood, het pulk der wereld. Wrökodärä doet het
helmelijk opmerken aan Krösnä, zeggende: „Blj hem
dient de Tjoedä-manl tot niets; hij geeft er niet In
’t mlnste acht op en denkt slechts aan Banowati. Gij
moest het llever In handen van Joedlstlrä stellen!”
Daarop spreekt Krösnä tot Ardjoenä: „Broeder,
dien Tjoedä-manl moest gij liever overgeven aan uw
ouderen broeder.” Ardjoenä gehoorzaamt zonder
tegenspraak en Joedistlrä neemt het wapen In ont-
vangst en verhoogt er zijn lulster mede. Joedlstlrä
wordt tot konlng over Astinä verheven. „Zijn regeerlng
verschaffe verkoelende lommer aan heel het aardrljk;
geheel zijn gedrag adernde een llefelljken geur. Hij
veroverde konlnkrljken met de wapenen des harten.
Krösnä en Ardjoenä, In waarheld openbarlngen van
Wisnoe, ondersteunden zijn regeerjng. Vergelljkt men
Krösnä met een vuur, dan was Ardjoenä de vlam; was
Krö snl als een bloem, Ardjoenä was haar geur. Inder-
daad, zlj waren slechts twee openbaringen van den
éénen Wisnoe. Zlj beiden namelijk waren het, die In
den Brätä-joedä den vorst Joedistlrä beschermden, en
hem de zege In den krljg verschaffen. Eindelljk was
Astinä tot rust en ontluikenden bloel gekomen. De
goden Melden niet op, welriekende geuren te doen
nederdalen om het rijk van Astinä te laven. Wldädärä s
en wldädärl’s * mannelljke en vrouwelljke hemel-
nimfen. Op bladzijde vier en twlntig Is een vrouwelijke
hemelnlmf afgebeeld * bezongen Ardjoenä, den heilige,
die schiiterde en bekoorde door ultstekenden wandel,
den prlester, die, In zijn zorg voor ’t aardrijk, een steun
was op glibberige paden, spljs gaf aan den honge-
renden, en kleederen aan den naakten, die wasdom gaf
aan al het geplante, en onderrlcht aan onkundlgen
en onnoozelen; die zieh over de gansche wereld ult-
strekte als ultnemend beschermer. Krösnä leidde een
ingetogen leven, om de gansche wereld de godsdlenst
te doen omhelzen. Wanneer iemand onrecht pleegde,
of een kwade Inborst aan den dag legde, die werd
aanstonds verdelgd. Als ouderllng onder de vorsten
werd hij gehuldlgd door alle koningen, als een open-
baring van Wisnoe. Zoodra In eenig land een onrecht-
vaardlg vorst was, werd hij ten spoedigste onderdrukt.
Alle dleverljen en plagen Melden op. E r werd niet meer
gezondigd, dan met vrouwen alleen; twist en krakeel be-
stond niet meer. Sterk wies de bevolking aan en breldde
zieh ult naar alle kanten, op het land, op het gebergte;
alom heerschte welvaart. Gelijk een zachte regen, die
verkwikt en zegent, zoo verspreldde zieh alom de heil-
rüke ultwerklng van de regeerlng van konlng Joedistirä.
S S 2 S S S S E IN D E VAN DEN B R A T A - JO ED A S ^ 2 S Ä S