C2S» K lJK J E IN EEN HU IST EM PE L « S »
drie maanden; hoeveel geld hij er voor gekregen had;
voor het hout, voor het snijden, voor het beschilderen
en vergulden zoo en zooveel; of hij dacht nog net zoo’n
deur te kunnen maken, o! zeker! Nu dan wilde ik er
gaarne ook een hebben en meteen gaf ik hem aan-
wijzingen waar de deur te doen brengen. Doch hier had
ik misgerekend; hij had op het oogenblik geen lust te
gaan timmeren, hij was aan het ploegen van zijn sawah
en waarom ook zou hij er zieh mee vermoeien, zijn
rijstschuur was gevuld, wel voor twee jaar, wat kon geld
hem dus schelen? Ik poogde hem over te halen, doch
zijn besluit was genomen. Het dorpshoofd beproefde
nu zijn invloed en hield een lange toespraak, hij bleef
echter onwrikbaar en na nederig verlof tot vertrek-
ken te hebben gevraagd, ging hij diep buigend heen.
Op blz. veertig heb ik den grendel van een deur en
de pen waarop deze draait afzonderlijk afgebeeld.
Het is de grendel van een dubbele deur; op elk van de
beide deuren, die ieder uit 66n zwaar stuk hout bestaan,
is bij ’t uit den boom uithakken en bij het op dikte
afwerken, een bonk hout uitgespaard op zoodanige plaats, dat bij het dicht-
doen der deuren deze massieve stukken tegen elkaar sluiten. In beide is een
gat, waardoor een bout is gestoken; in één van de stukken is een pen, die
door een sleuf in den bout heenloopt en belet dat deze er uit kan vallen.
Op de linker, helft van de teekening is een gedeelte te zien van den drempel
en van den onderkant van de deur waarin een pen is uitgehouwen, die
past in een gat in den drempel. Tegen het spoedig afslijten van de pen en
het uitslijten van het gat, krijgt de eerste een koperen omhulsel X waar-
aan twee punten, die in de deur worden gedreven X en wordt in het gat
een busje ingelaten, waaraan aan weerszijden een uitsteeksel om het
onwrikbaar in den drempel te kunnen bevestigen. Zulke stelletjes X
afgebeeld op blz. één en veertig X zijn overal op de pasars te koop. Het
inwendige van een woning is voor het grootste gedeelte in beslag genomen
door twee rustbanken X pSdéman X of bedden met dünne kapok matras
X kasoer X en enkele kussens X galeng X en gordijntjes e r voor. Bij
deze gordijntjes vervuHen^le ^ekende Chineesche^ duiten^ met gaatjes den
Enkele malen9 ben ik genoodzaakt geweest, na een langen tocht in het
binnenland, den nacht door te brengen in zoo’n inlandsch bed. Hoewel
mijn gastheer en de verdere huisgenooten zoo beleefd waren geweest
zieh te verwijderen, lag ik er lang niet alleen, en was het mij onmogelijk
zoowel door mijn talrijke ongewenschte medelogés als door de Hefelijke
atmosfeer, den slaap te vatten, hoewel ik ten zeerste vermoeid was.
Onder een van de raampjes is een offerplaats of steenen altaartje
X tepas X . Op den vloer tusschen de bedden staan enkele houten kisten
X kajoe X waarin de bewoner zijn kleeren, sieraden en verdere bullen bergt.
Van de andere gebouwen is alleen de balé mambéng, het verblijf voor de
gasten een nadere beschouwing waard, terwijl ik u een bezoek aan de
keuken bepaald ten sterkste ontraad. Het dak van het gastenverblijf rust
op fraai besneden kolommen, in denzelfden geest als die wij zooeven
bij de rijstschuur zagen; de middelste die tot de nok reikl is net rijkst
versierd, terwijl ook de daksparren bewerkt zijn. Sommige huizen zijn
niet zooals algemeen voorkomt met lang gras of riet bedekt of zooals
helaas meer en meer gebruikelijk wordt met het allergruwelijkste gegolfde
plaatijzer, maar met roode halfronde pannen. Deze liggen zoo op elkaar
dat e r één, met de bolle zijde naar boven, de naad bedekt tusschen twee
met den bollen kant naar beneden iiggende pannen. Deze pannen noemt
de Baliér lanang betina, man en vrouw. Op bladzijde zeven en twintig ziet
ziet ge een hoekje van een woonerf. In het midden een fraaijg P °or‘ m®*
aan weerszijden een offerpaal, waarvan er één afzonderlijk is afgebeeld
op blz. twee en veertig. Zoo’n paal is van een eigenaardigen sierlijken vorm,
dien ik echter niet nader behoef te beschrijven, daar mijn teekemngetje,
dunkt me, duidelijker is dan elke beschrijving. Geheei rechts op de
teekening van het woonerf ziet ge een gedeelte van het gastenverblijf,
daarnaast het huis van den stamvader: aan de andere zijde van de poort
twee huizen van getrouwde zoons.
Verschillende voorwerpen, op een woonerf aanwezig, vragen nog oiize
aandacht, zooals de bamboe stolpen met wijde mazen, X goehoengan X,
waaronder de zoo geliefde vechthanen zijn opgesloten; de dikwijls aardig
versierde kooien voor de tortelduiven, of de lange bamboestaken waaraan
hout, het eerste gedekt met lang gras, terwijl het tweede evenals het
derde tot bekroning een stolp draagt van aardewerk in den vorm van een
reusachtigen omgekeerden bloempot. Boven op dezen omgekeeerden pot
Staat meest een vrouwenbeeldje tusschen twee gestyleerde boomen. X Op
bladzijde vier en veertig afzonderlijk afgebeeld. X Het groote dak op den
achtergrond, het huis van den stamvader, draagt dezelfde bekroning. Dit
aardewerk wordt niet hier vervaardigd, doch vele dagreizen ver, in het
zuiden van Bali, en wordt van daar door de dichte wouden en over de
hooge bergpassen medegebracht door vrouwen die inkoopen komen doen
van Europeesche producten op de markt van Singaradja. De derde en
vierde nis zijn van steen, de vierde heeft zelfs een steenen dak. Nummer
vijf is geheel open, alleen een dak op stijltjes, versierd met een hertekop,
nummer zes weer van hout. Hiernevens ziet ge afgebeeld een zeer
fraai specimen van een houten godenzetel, met een dak, rustend op één
kolom. De dakbedekking bestaat uit vezels van den arènpalm X doek X,
de bedekking bij uitnemendheid, daar dit „doek” zoo goed als niet aan
rotting onderhevig is. Daarom ook rusten de houten pooten en de mjdden-
kolom niet dadelijk op het steenen onderstel maar op een kussentje van
dit zelfde materiaal. In deze nissen of zetels X pasimpangan, tijdelijk
verblijf X worden de goden wanneer men ze raadplegen wil, uitgenoodigd
zieh voor een poosje neer te zetten om de smeekbeden aan te hooren.
Elk pas gehuwd jonkman plaatst op dit erf, het erf van zijn vader, een
nis X sanggah këmoelan X , eerst maar van takken en bladeren, later
wat steviger van bamboe, en als ook dit op instorten Staat, dan van hout
of steen. In geen huistempel ontbreekt een nis voor Mahadèwa, den god
van den heiligen berg Agoeng. De vrouwen komen dagelijks in den huis-
tempel en öfteren er bloemen, vruchten, enz. en branden er wierook op
de verjaardagen van de verschillende goden. De mannen vertoonen er
zieh weinig; alleen in enkele gevallen, b.v. bij het aanvaarden van een
moeilijken of langen tocht komen ze öfteren, waar bij ze vaak groote
beloften doen voor het geval hun onderneming met goeden uitslag bekroond
möge worden. Loopt deze echter op een mislukking uit, zoo pogen ze
dit te verbalen op den god, wien zij geofferd hebben en trappen eenvoudig
zijn heiligdom in elkaar. Later krijgen zij berouw daarove^ e y bouwen
het weer stilletjes in den ouden vorm op.
Zooals we gezien hebben heeft een Balineesche woning dus drie, geheel
door muren omgeven erven, die door poorten met elkaar, en door een
poort in het eerste erf, met de buitenwereld in verbinding staan. Op net
eerste erf staan de schüren en stallen, op het tweede de eigenhjke
woningen, terwijl het derde erf den goden toebehoort. Deze zelfde inrichtmg
vinden we in de tempels terug; drie erven of pleinen geheel door muren
omgeven en eveneens door poorten met elkaar en door een enkele poort
met de buitenwereld in gemeenschap. Deze hooge muren met slechts
enkele smalle ingangen maken dat een dorp, zoowel als elke tempel en
elk huis afzonderlijk, in tijd van oorlog in een ommezien in een Sterke
vesting herschapen kan worden, zooals onze Soldaten vaak jjenoeg
Van^e^nrîchting van een Balineesch woonerf hebben we nu voorloopig
qenoeg wetenswaardigs' opgedaan; we nemen dus afscheid van onzen
gastheer en zijn huisgenooten en bedanken hem voor zijn welwillendheid.
deze hoog in de lucht worden opgehangen en nog zooveel
meer, doch al deze dingen zullen wij bij gelegen-
heid nader beschouwen, nu zullen we verder gaan en
een kijkje nemen in het derde erf, de sanggah of huis-
tempel. Wij gaan nu weer een poort door, de mooiste,
en vaak zooals vele in Sangsit X een dorp, vijf paal van
de hoofdplaats verwijderd X van een bewonderens-
waardige slankheid en sierlijkheid. In deze afdeeling,
waarin de teekening op de vorige bladzijde u een
kijkje gunt over een afgebrokkelden kleimuur, staan
de vele huisjes en nissen aan die goden gewijd die
voornamelijk bij de familie in aanzien zijn. Lintgensz
vertelt X zie blz. elf X dat „achter afl, in de Kijloers
huis, drie huijfkens ftonden, gevlogten van Spaens riet,
gecloven, op vier pijlaerkens, daer ick in elck een
coockpot fach ftaen” en „dattenfe daer eeten in deden
voor huer afgoden en duivels, als ’t haer feestdaegen
fijn, dat tweemael ’s jae rs is, eens als de rijft gefaeijt
wort, eens als de rijft in de schueren compt.” G i ö
De eerste twee huisjes, rechts op de teekening, zijn van