« S U NOKBEDEKKING VAN AARDEWERK IS S »
van zieh af, tot ze ter aarde verspreid liggen, onder
de slagen der strijdknods bezweken, en de slagorde
vernield is en dooreen geworpen. Ardjoenä van zijn
kant schiet honderdduizenden pijlen, die al snorrend op
den vijand nederstorten. In gestadig wassende zwermen
komen zij neer, en dringen op de Koräwä’s in, die
weldra als witte mieren op den grond verspreid liggen,
door de pijlen getroffen. Vreeselijk is de bitte van
den strijd. Vele bevelhebbers sneven met wagens en
olifanten, door den aanval van Wräkodärä, die razend
en dronken van strijdzucht, met de knods om zieh heen
slaat, en alles vergruist en vermorselt, wat hij treft.
Als voor duizend dolle olifanten stuift alles voor zijn
aanval uiteen. Bijna is de standplaats van Sindoe-rädjä
ontbloot door ’t vernielend geweld der woedende aan-
vallers; steeds nader dringend stormen de Pandäwä’s
aan en werpen den vijand onder den voet met onweer-
staanbaar geweld. Zij komen zieh nederstorten met
bulderend geraas, als bergen, die donderend voortrol-
len. Hachelijk wordt de bescherming van Sindoe-rädjä.
« S U 4 4 CSS»
Doerjodänä, zeer met hem begaan, vermaant hem om terug te keeren
en in de stad veiligheid te zoeken. Doch zijn vader begeert, dat hij op
’t slagveld blijve, onder zorgvuldige hoede, maar zieh niet verwijdere van
de troepen, opdat zijn waardigheid ongeschonden blijve, want het zdu
schände zijn indien hij zieh verschool. Daarop verdiept de vader zieh in
vurige beden voor ’t behoud van zijn zoon; dat zijn zoon den dood möge
ontkomen in den Brätä-joedä; dat zijn gedaante zieh verhonderdvoudige;
dat, wanneer hij wordt neergehouwen, het slechts zijn tooverbeeld zijn
möge; dat het ääne hoofd, zieh honderdvoud vertoonende, zelf niet worde
getroffen, en Sindoe-rädjä behouden blijve. Zoo bad hij, wenschende
honderd schijngestalten voort te brengen, aan Sindoe-radja gelijk, opdat
zijn zoon zelf niet mocht getroffen worden, maar alleen zijn tooverbeelden.
Hij vergat, dat de beschermer der Pandäwä’s, Kräsnä, door geen tooverij
te misleiden w as ; dat al schiep men honderd schijngestalten, hij gewis
zonder falen den waren Sindoe-rädjä onderkennen zou; dat Kräsnä van
goddelijke natuur was, en door geen bedrog te verrassen.
Intusschen is Ardjoenä afgemat van ’t verslaan der legerhoofden eo van
zijn heftigen aanval. Een veld vol vijanden is verdelgd, maar niettemin
stroomen de Koräwä’s van achter zonder ophouden toe, en ’t verlies van
honderdduizenden strijders is niet te bespeuren. Kräsnä wordt verontrust,
daar de zon ten ondergang neigt en Sindoe-rädjä, door gewapende benden
beschut, nog steeds niet verwonnen is. Daarom bedekt hij de zon met
zijn tjäkrä I schijfvormig werptuig . Hij houdt dien een tijdlang los
er voor, en de zon schiet bleeke stralen. Vervolgens bevestigt hij ’t rad,
zoodat het schijnt of de zon waarlijk is ondergegaan. Tevens doet hij
hout bijeen brengen. Weldra is ’t vuur ontstoken, de strijd wordt gestaakt
en de Pandäwä’s verzamelen zieh, als om werkelijk getuigen te zijn van
Ardjoenä’s vuurdood. Door den ondergang der zon overvallen, alvorens
Sindoe-rädjä te hebben omgebracht, moest hij volgens belofte den brandstapel
bestijgen. Het wordt ruchtbaar, dat Ardjoenä zieh gereed maakt
om in ’t vuur te gaan. De Koräwä’s aanschouwen het met blijdschap,
niet wetende, dat het een list is van Kräsnä, die de zon met zijn rad
bedekt houdt. Zij dansen van vreugd, en doen de lucht van hun gejuich
weergalmen. Jubelend roepen z ij: „Nu sterft ArdjoenäI De Pandäwä’s zijn
hun voorvechter kwijt; wat er overblijft is zoo goed als jonge muizen, die
wij nog maar met geschreeuw hebben te verjagen. Wräkodärä vecht met
woestheid, maar hij is lang niet zoo behendig als die vervloekte Ardjoenä!
Sindoe-rädjä kan zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en komt bedektehjk
naderbij om zijn vijand in den dood te zien gaan. Hij was niet duidelijk
zichtbaar, maar Kräsnä bemerkte zijn beweging en sprak tot Arthoena,
met den vinger naar hem wijzend: „zie, daar komt Sindoe-radiä aanJ
Schiet hem met den Pasoepati, schielijk, eer hij het ziet!” Ardjoenä 9'uurt
in ’t rond, met uitgestrekten hals. „Aan welken kant, geeerbiedigd Vorst?!
Kräsnä trekt zijn boog in de richting van het doel en zegt: „Schielijk, daar!
Ardjoenä verheft zieh op de teenen en krijgt hem in ’t oog. Welberaden
lost hij fluks den pijl Pasoepati. Het wapen treft en doorboort hem den
hals, en Sindoe-rädjä geeft den geest. Kräsnä roept met drift: „schiet
het hoofd met den Sarotämä omhoog en werp het paar de plaats
waar zijn vader is!” Terstond legt Ardjoenä den Sarotämä aan» en de
pijl vliegt heen, om niet terug te keeren.” i-'— •'J
«2SU S T R IJD TU SSCH EN G A TO T K A T JA EN LEMBANA IS S »
V IJ F EN TW IN T IG S T E
¿ZAANn üG.. Hneeti hnououfiud van
Sindoe-rädjä, pijlsnel
nu omhoog gevoerd
en dus voortgeslingerd
door den Sarotämä,
bereikt de plaats van
den vader, terwijl deze
nog in aanhoudende
gebeden verdiept is.
Hij bad, met de armen
over de borst gekruist,
en op ään been staande,
en trachtte zijn zinnen
te verhelderen, toen
met een doffen slag
het hoofd van zijn zoon
vöör hem neerviel. Met
schrik vat hij het op
en roept uit: „Helaas,
mijn zoon is gesneu-
veld! Ach, hoe zijt ge
dus vruchteloos geval-
len ? Zie, hoe ik juist
in gebeden verdiept
was, om de zege voor
u af te smeeken!” T e rwijl
hij zijn zoon aldus
beweent, neemt Ko-
ning Kräsnä zijn tjäkrä
terug, en terstond komt
______________________ ______ de zon met nieuwen
glans te voorschijn. De Pandäwä’s juichen en .vervo,9en den
vijand met vernielend geweld. Verwarrmg maakt zieh *®n
uelederen der Korawä’s meester. Doch spoedig is de zon met
verbleekte stralen tot op het g e b e r g t e g e d a a ld e n k e ^ e n g
l e l i t ; ’ tenX e M n g k"o»eVe den wonderpijl Pasoepati, -aa-mede
Ardioenl ziin .¡jand lindee-i-adjIdoodde, 5er Pante
voeqen. Gedurende de dertienjarige ballingschap “ er pan
däwS’sfwaarvan op bladzijde »eertig
Ardioenä voor eenigen tjd zijn broeders om in t Himalaja
qebergte strenge boete te doen om goddelijke wapenen
erlanoen T en einde de proef te nemen van de oprechtheid
zijifer boetedoening, zendt Batärä Endrä a c h t w o n d e rs c h o e
hemelnimfen tot hem, om hem door hare bekoorlijkheden in
verzoeking te brengen. Ardjoenä blijft echter st®ndv®f*'9
hemelmaaoden keeren onverrichterzake, maar zelven dooMjefde
«5SU 4 5 IS S »
eeniqen tijd in zijn boete te volharden, tot Siwah hem zal ver-
schenen ziin. Niet lang daarna ziet Ardjoenä zijn leven bedreigd
door een geweldigen reus, die hem aanvalt in de gedaante van
een evlrzwfjn Ardjoenä v’elt het ondier met een pijl ter neer,
maar op het oogenblik dat hij er den pijl weder wil iJittreklken
nadert Siwah, in de gedaante van een jager, en beweert dat net
S hevig’ gevech? fa a te t rh e rn e Tm t^ w a^ z ijn
g s Ä i n gg :dr i Ä kt' " ? m m H j Wimm M M iSsiSI n|b
W m M Sm gedrong o j w later Salia genoemd, zooals u aan-
In den droon, »"ersehenen^» . = , e0ph* ^ ° e t g e e n ooren
S ö b ik e n d fz o o 6 m9aaan’ laten B B i M een-
reu s is korte r aangebonden dan zijn vandev^ re^ . pt hem met zijn
d ochte rT^a’ eenige dagen ^erk|aart' Näräso^nS ^an z i^ vnouv.
dooden. Als zij dit goedvmidt, bie ..^^ati brengt dit haar vader
;ä '„ 'Sa 'a r'm .n in
ziat hü hii zieh draagt en niet in het grat mag we.l