C A P . XÍV.
ALOE AFRICANA, CAULESCENS FO^
LIIS GLAUCIS CAULEM AMPLECTENTIBUS.
feminibus anno lópS ex Africa acceptis
& fatis hxc aloe enata eit.
Radieem habet fibrofam & fufcam.
Caulera habet pedalera pollicem cum
medio crailum , quem folia ampleauntur
glauca dentata, foliis aloes vulgaris C.B,
fimillima, fed breviora, & in mucronem
fpinofum 8c bifidum definentia , quorum
júniora eriguntur , adultiora autem aliquantulum
in terram reclinantur , folia
inferius ubi caulem ampleduntur pallefcunt
& nervis viridibus & crebrioribus notan
tur.
Eefe aloe is -voortgekoomen ujt
•^n tk in het jaar
1698 «jf àfrica heb ontfangen en ge^
faejd.
Sj heeft een bruyneen vefelachtige cortei.
Defiam ti een 'voet hoogh en anderhalf
duym dtck, , dewelke omhelfl v>erd
door mtackighe groenen en met tanden
'voorßenen blaaden , feer geljckende de
blaaden 'van den ^loe •vulgaris C.B.,
maar ^j» kprter en eyndigen in een top
die doornachtigh , en in tween verdeelt
ts , ivelken jongh ;^jnden recht opflaan,
en ouder geworden enighfints na de aarde
geboogen ha?ìgen, de blaaden daar f y
onder de fleel omhelfen ^yn geteekend met
veel groene fenmven.
Het mt en lymachtigh faf , dat uyt
deefe blaaden gedruckt werd, heeft een aangenaame
bittere fmaak,
G A P .
IH