Ai.<)E AÏKIC: AKliOUESOEN NON spinosa, VOUO loyî'^'^ PI U m i u ,
î ' .îi'
' lili''^
k y''
•.Vif 1
M
( 5 )
C A P .
ALOE AFRICANA ARBORESCENS MONTANA
NON SPINOSA, FOLIO LONGISSIMO
PLICATILI, FLORE RUBRO.
PLantx , quie flore gaudent monopetalo
in fex rariffime quinqué profundas
Lacinias diviíb, nunc péndulo nunc ereóto,
coque velin ramulis vel infpica nalcente,
capfulam gerunt feminalem tribus loculamentis
diítinótam plurima intus íemina,
ut pluriraum lemilunaria, duplici ferie continentibus
, (qua: Loculamenta vel una
cum floribus prodeunt, & quibus flores infident,
vel quse ex ipfo ftylo nutritivo in
floris medio, poft ejus exanthefin, oriuntur
) radice nutriuntur vel fibrosa, vel tuberosà,
foliafucculenta plerumque (cum
dentur foliis non fucculentis) producunt,
hse omnes, inquam aloes nomine indigitantur.
Hx iternm duplici modo nafcuntur,
quarundam enim folia explicantur fucceffive
e medio velu ti cornu abfcedentia,
veftigiis quibufdam fui relidis nunquam
aut rariífime obliterandis, ac fi de induftriâ
piòta eíTent, quarum flores apparent nunquam
, nifi omnibus explicatis foliis , &
quse una cum floris exanthefi , aut perfedis
feminibus arefcunt fenfim & pereunt,
ut obfervare licuit in ^^loe americana folio
in longum aculeum ahemte C: B:,
qu32, poftquam anno 1698. in Horto
Académico Lugduno-Batavo fioruerit,
fenfim aruit & periit ; quaedam vero, cum
folia habeant vel in orbem vel ex adverfo
pofita , continuo nova folia e medio
producuntur, & qux fpecies, certam nactc
e altitudinem, fingulis anniscauiem unicum
vel plures ferunt fuftinentem flores
fux fpeciei convenientes, ut in AloeFul-
Dle -planten, dewelken een bloem uß
een blad beftaande en in fes felden
"vyf die-pefnedengefnede te'voorfchynbrengt,
welke bloem of nederwaarts hangende^ afte
recht opßaaride aan tacken ofte aan een
/pil groeyd, na ivelke bloem een Zaad-hujs
'Voigt, dat in drie onderfcheyde holUgheeden
'veel ;^aaden man gedaante gemeenljk
als een hal-ve maan op een dubbelde reget
infich befluyt j (welke ^s^aad-huyfen of met
de bloemen gelyk. te 'voorfchjn kpmen , en
waar op de bloemen 'vafl fitten, ofte welken
iiyt de bloemfiyl in 'i midde 'van de bloem, na
dat die is vergaany'üoortkpmen) welke planten
gemoed werden ofte door een 'vefelachtige
ofte knobbelachtige wortel^dewelkegemeene-
Ijk. fapachtige bladen (door dien ook,foorten
gevonden werden met bladen, die geen ofte
wjnich fap in ßch beßujten) te moorfchyn
brengen; deefen allen, feg ik, werden met
de naam -van Aloe genoemt.
T)eefe planten wederom, die groeijen op
tweederhande manieren, want van fommige
foorten foo ontuouwen ßch de bladen
den een na den anderen uyt het midde geljk.
als van een hoorn, laatendenaa ßch altyd
blyvende ofte ten minßen niet fchielyk uytgaande
Litteekenen ßaan , als of defehe
voorbedachtelyk^ gefchildert waren , van
welke planten de bloemen nimmer te voorfchyn
kpomen, ten alle de bladen ontvout
, en welke planten , wanneer f y
bloemen hebben gedraagen ofte rype Daaden
gegeven , allenxl^ns uytdroogen en vergaan,
gelyk, ik heb können befpeuren in den
Aloe Americana folio in longum aculeum
abeunte C. B. dewelke na datfyin'tjaar
1698. in den hofvan de yícademie tot Leyden
bloem gedraagen had , allenxkens is
verdroogt en vergaan ; Sommige daar en
tegen, dewylfy bladen hebben die in de rente
C of