AiOE AÏMCANA A-RBOKESCÎNS Tl.ORIlUJS AIHICA-NTIllUS FBAGRAÌTTISSIMIS
fM
t ;
II ïv
! 1
i A i j
.né!'
C A P . IV.
ALOE AFRICANA ARBORESCENS FLORIBUS
ALBICANTIBUS FRAGR ANTISSIMIS.
Plantam hanc partis primîe capite XLI X
deicnptam iub nomine ^toes africana
arborefcentis me de novo defcripturum
mirabitur forfan L e d o r Benevolus, aft fi
illam tune temporis juniorem , minus
perfeâtam , & ipithameara altitudinera
non excedentem ; modo autem adultiorem
, quatuor pedes altum, atque fimul
florentem confideret , me non abique
crani ratione hujus defcriptionem denuo
fufcipere atque icones exhibere facile conjiciet
:
Radicem habet hiec planta fibrofara
longe lateque per terram difFufam.
Caudicem poffidet quatuor pedes altum
, gryièum, pollicem cum medio crat
fura , qui foliorum ftygmata annuii in
modum refervans quafi geniculatus apparet.
Folia caudicis fummitatem occupant
;)lurima fefquipedem longa ., tres uncias
ata , in anguftum mucronem exeuntia ,
exatro virore fplendentia , foliorum medium
a bafi ad mucronem ufque nervus occupât
craiTus ex adverfa parte eminens.
Anni nonagefimi ultra millefimum fexcentefimum
feptimi die martii quarto ex foliorum
meditullio exortus eft fcapus fpithameus,
qui conglobatim flores plurimos ante
eruptionem involucro membranaceo inclufos
producebat, quorum nullus integre apenebatur,
quales figura prima reprefentat : aft
anni nonagefimi ultra millefimum fexcentefimum
noni die februarii vigefimo fexto novus
apparuit fcapus,qui decimo Texto martii
fefqui pedis altitudinem nadus exornabatur
floribus innumeris, nunc e longiori pediculo
conglobatim jundis , modo arftius
ipfi fcapo adh;erentibus , albicantibus ,
monopetalis tubulofis , & in fex profun-
DEn goedgmßigen Lefer fai mogelycl^
ßch •verwonderen-tdat ik^o-p niewwonderneeme
deefe flant te hefchryven , deìvjldefeheophet
XLIX capii tei 'van het
eerfte deel onder denaam -van Aloe africana
arborefcens is befchreven^maar indien hy
her denkt dat de/ehe toen ter tydjong, minder
'volmaakf, en ntet grooter was als een
Jpan-, maar dat nu ouder, mer njoeten hoog,
en bloemdräagende is, foo fai hj lichtelj^
können befeffen, dat des felfs befchryvinge
niet fonder reden onderneme, en des felfs af~
beeldfels hier bj'voegen.
Deefe plant heeft een 'vefelachtige Wortel
wyd en :^yd ßch door de aar de ujtfprjende.
Deßelfs fiamme is vier uoeten hoog, anderhalf
duym dick,, en grauwachtigh, deovelke
de littekenen der blaaden behoudende
gelyk^als in leeden lerdeelt fchjnt.
Boven aan den top -van de flamme flaan
feer-veel bladen ander half njoet lang, en
drie dujmen hreed, fpits uytlofende en donker
groen , door welkers midde tot aan def
felfs uytejnde een dicke fenutv aan de bujtenfie
;^yde ujtpajlende doorloopt.
Op den nSierden maart des jaars
is ujt het midde tuffen de bladen een ßeng
opgefchooteeen f p an hoog, dewelkfveelbloemen
tfamen bj den anderen -voortbracht,
:ijyndedefeheeerfyvoortkpomen in een ulies
heßooten, -van welken allen niet een geheel
openging ; gelyk. het eerfte afbeeldfel njertoont
: maar op den 26 februarias des jaars
1Ó99 is eenniemve flengh te uoorfchyngekoomen,
dewelkeop den 16 maart de hoogte
hebbende uan anderhalf 'voet, was "verciert
met veel ivitte kelkachtigen , eenhladrigen,
enin fes diepe omgekmlde fnedenverdeelde
bloemen, hebbende flreepen uyt den roode,
loopende over de langhte der fehen, welken