II.
HOOFDSTUK.
IV. A ftiteling.
de oprigting ■ van de Hollandfchc Maat-
fchappij der Wetenfchappen, welke, in het
jaar 1752 tot Rand werd gebragt, en waarvan
De op-
rigfing
van de
Holland-
fcke
Maat-
fchappij
der JVe-
ien-
fchap-
pen
i?52.
ik U iets zeggen moet. .
. Deze. Maatfchappij is haren oorfprorig ver-
fchuldigd aan drie zeer kleine gezelfchap-
p en , waarvan het eerRe zich in de Ster re--
kunde, het tweede in dè Natuurkunde, en
het derde zich in de Letterkunde oefende.
Alle drie beklaagden zij z ic h , dat men in
ons Land geene geleerde Maatfchappijen had,'
-zoo als in andere Landen; en fpraken met
malkander , of men ook niet zoodanig eene
Maatfohappij zou kunnen oprigten; .of men
niet even goed als de buitenlanders, vragen
zou. kunnen opgeven, en premien op het
bestgekeurde antwoord, uitloven ? Hierover
nadenkende en fprekende, begreep, men van
ja. Nu vereenigde men z ich; benoemde
beRuurders, en eenen feefetaris, zijnde den
kundiger* Luterfchen Leeraar c . c . h. van
b e r A A ; ontwierp de noodige wetten , en
’verordeningen; gaf een openbaar berigt uit
van de taak die men op zich had genomen
en van het oogmerk der Maatfchappij;
Relde nog andere * verRandige mannen- tot
medeleden van dezelve, aan, en bragt óp deze
wijze, en uit zulke waarlijk geringe beginfefelen
tot Rand, dat aanzienlik en achtbaar ïf .
H genootfehap, waarop niet alleen deze Stad,
1 maar waarop het ganfehe Vaderland roem IV, Af-
I draagt; dat.negen jaren later, door de Hee-beding..
I ten Stagen, van Holland, onder den aan ge-
I nomen titel werd bekrachtigd; waarvan ge-
I leerde .buitenlanders het zich eene eer aclï-
I ten,..om tot leden te worden aangenomen;
■ welks Mi/feum der Natuurlijke Hijlorie, in
I de Groote. IIo utJlra a t , een der beste van dien
I aard is in ons Vaderland; want het is met
I veel oordeel bijeen gevoegd, en wordt goed
I onderhouden. De verzameling der Dieren
I is volgens het Relfel .van den beroemden l i-
I NAEus gerangfehikt, en eene fchoone op-
I klimmende orde daarbij in acht genomen.
I Eveneens is het gelegen m e th e t marmer,
I de horens en fchelpen, waaronder Rukken
I van de grootRe zeldzaamheid worden ge-
I vonden. Dit Mufeum is voor een ieder te
I zien. Wanneer Gij gelegenheid hebt, moet
I Gij daar, eens gebruik van maken, om de
veelvuldige voortbrengfelen der natuur te'
befchouwen, ep daaruit de grootheid des
goddelijken makers te leeren kennen en te
I verheerlijken.
Niet alleen was men op deze wijze werk»
■ zaam tot uitbreiding van kennis en verlich-
G ting*