
i p j j SUBGLOBOSÏÏÏÏ Br. et. Sch.
Ronde Knikvrucht.
Hoogduitsch: Kugelförmiges Astmoos.
Engelsch: Globe fruited Thread.Moss.
Vruchtjes rijpen: in de lente.
Stelsel van Linnaeus : Cl. XXIV Sect. IV. Cryptogamia Musci,
Natuurlijk Stelsel: Cellulares Foliosae. O. Musci.
Geslachtskenmerken. Zie Deel XVIII, N . 1394.
Soortelijke kenmerken. Laxe et irregulariter caespitosum , caespites inferne tomento rufo vel nigricante
intertexti. Planta gracilis ramulosa ad apicem fertilem usqué.stupa radiculosa obtecta. Folia remota, illis M.
punctati simili, tenuiora, laxius texta, reti multo tenuiore margine concolore e duplici serie eellularum
formato , haud mcrassato. Flores bisexuales, genitalibus paucis' paraphysibus antheridiis associatis clavatis, caé-
teris filiformibus. Capsula solitaria vel binata parvula, inclinata, subglobosa, operculo angustiore rectirostro.
Peristomium minus, caeteris M. punct, simile. Sporae duplo majores. __
Los en onregelmatig zodevormend; zoden van onder met een ros of zwartachtig vilt doorweven. Plantjes
tenger, takkig tot aan den vruchtbaren tóp met wortelachtige vezels bekleed. Bladen verwijderd van elkaar,
gelijk aan die van M. punctalum., smaller, losser van weefsel; celnet veel smaller met gelijkkleurigen, uit
twee rijen cellen gevormden en niet verdikten rand, — Bloemen tweeslachtig, de vruchtbare niet talrijk’, de
met antheridiën gemengde paraphysen knotsvormig, de overige draadvormig. — Vruchtje eenzaam of bij
twee te zamen, klein, neergebogen, min of meer bol vormig; deksel smaller, met regten snavel. — Mondbe-
slag kleiner, anders overeenkomstig M. punctatum. Sporen tweemaal grooter. — Mnium punctatum r. sub-
globosum Hampe. Bryum mnwides Wilson. Verschilt van M. punctatum door de kleinere afmeting, de lossere, smal
gezoomde bladen, de tweeslachtige bloemen, de kleinere ronde vruchtjes, de 2 maal grootere sporen én de
moerassige groeiplaats.
Verklaring der afbeelding; a. Plantjes, t. plant vergroot; c. o. o. bladen; d. bladvoet; *. bladspits
/ . kranshlad; g. mann, bloem; h. i. vruchtjes; Je. deksel; l. mondbeslag met tanden en ring. i - f . vergroot •
P’ 5 m ., e , f , h , i. 10 m .; Tc. 20 ra. g. 50 m ., d , e , l. 100 m. _
Groeiplaats. In veenige moerassen, van de hoogere gebergten der middenzone, in de lagere streken tot op
de hooge gebergten der noordelijke zone.
Nederland. Kudelstaart 1850; Achttienhoven 1865; drassige vlakte aan den oorsprong van de beek de
Grift tusschen Hekelen en Hekelerbosch. — Van der Sande Lacoste.