I ITRÜLA PAIIJDOSA Fries.
Moeras-My ter zwam.
Zomer.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXIV, Scet. V. Cryptogamie, Fungi.
Natuurlijk Stelsel : Cellulares. Mj’cetes. Ascomycetes : Trib. Helvellaceae.
Geslachtskenmerken : Fungus carnoso-mollis simples capitatus, stipite discrete, hyménium clavam inflatam
ambiens , ascis elongatis cylindricis, sporidiis elasticis.
Vleezig-zacht, alleenstaand, kopvormig, onderscheiden van den steel. Het kiemvlies omringt den gezwollen
knotsvormigen sporedrager; de sporeblazen zijn lang, cylindervormig, de sporen veerkrachtig.
Soortelijke kenmerken : Capitulo ovato obtuso inflato laevi luteo vel aurantio, stipite pallido cavo, ascis
linearibus, sporidiis lanceolatis hyalinis.
Hoofdje eirond, stomp, gezwollen, glad, geel of oranje ; steel witachtig, hol ; sporeblazen lijnvormig ; sporen
lancetvorraig, doorschijnend.
Groeiplaats. In moerassen, sprengen en slooten, op dorre bladen.
Nederland. Gevonden op den Oorsprong (Oosterbeek) door de leden der Ned. Bot. Vereeniging in 1849, en
in 1879 in het Baarnsche bosch door mijn zoon Dr. F. van Eeden. De voorgestelde exemplaren zijn door
mij verzameld in de sprengen der heide bij Wolfhezen in Junij 1888. Op sommige plaatsen waren die sprengen
als bedekt met deze zwamsoort.