
G AMELINA SATIYA Crantz.
Deder. Dodder. Vlasdodder. Door.
Hoogduitsch: Leindotter, Flachsdotter. enz.
Engelsch: False Flax. Gold of pleasure.
Bloeit: Juny—Julij O*
Stelsel van Linnaeus : Cl. XV. O. I. Tetradynamia Siliculosa.
Natuurlijk Stelsel : Vasculares Dicotyledoneae. O. Crueiferae.
Geslachtskenmerken: Calyx erectus basi sub-aequalis, petala integra, silicula turgida obovalis velsubglo-
bulosa, loculis polyspermis, valvulae valde convexae, apice in processum linearem, stylo inferne applicatum
protractae; dissepimentum valvulis dejectis, stylo, alteri valvulae nunc adhaerente, orbatum.
Kelk opgerigt, aan den voet min of meer gelijk; bloembladen gaaf; hauwtjes gezwollen, omgekeerd-eirond
of bolvormig, met veeizadige hokjes; vruchtkleppen zeer bol, aan den top in een lijnvormig uitsteeksel,
onder aan den stijl verbonden, voortgezet; het tusschenschot blijft na het opengaan zonder stijl, daar deze
aan een der kleppen blijft zitten.
Soortelijke kenmerken : Paree pubescens, foliis oblongo-lanceolatis integris vel denticulatis basi auricu-
latis, petalis calyce sesquilongioribus, siliculis pyriformibus pedicello patulo eis 2—3 plo longiori suffultis,
marginatis reticulatis, stylo silicula quadruplo breviore.
Schraal behaard; bladen langwerpig-lancetvormig, gaaf of getand, aan den voet geoord ; kroonbladen ander-
halfmaal zoo lang als de kelk; hauwtjes peervormig, gezoomd, netswijs geipderd, voorzien van uitstaande
steeltjes, die 2—3 maal langer .zijn dan de hauwtjes; stijltje viermaal korter dan het hauwtje.
Onderscheidt zich van C. dentata Pers. (Flor. Bat., Deel VIII, N'. 579) door de meer opwaarts gerigte
vruchtsteeltjes en peervormige vruchtjes, wier kleppen hard en bros zijn. — Onze plant is ongetwijfeld de
C. macrocarpa Wierzb., vermeld door van Hall, Landh. Flora, en de C. sativa P subglabra Koch (zie Prodr.
Flor. Bat.),
De vorm met sterkere beharing en kleinere vruchten (Camelina microcarpa Andn., C. sylvestns Wall.), is de
gekweekte Huttentut. — Of de meer of minder breede en scherpe zoom der vruchtkleppen een kenmerkend
onderscheid tusschen beide vormen is, durf ik niet beslissen. —
Verklaring der afbeelding.* cl bloemen; b vruchttak; c vruchtje; d id. doorsnede; e zaad.
Groeiplaats. Op velden en bouwlanden; dikwijls tusschen vlas of klaver; ook langs de wegen. Oorspronkelijk
in Caucasië en Taurië; thans over geheel Europa, doch veelal zwervend en onstandvastig. Ook in N.
Amerika genaturaliseerd.
De naam Leindotter (Vlas-dooijer) wordt volgens Alph. De Candollk afgeleid van de gele kleur der bloemen.
Nederland. Scheveningsch Kanaal bij den Haag, Rijnsburg, Bloemendaal bij Haarlem, bij Dordrecht,
Zwijndrecht, Rheden, Dongen, Nijmegen, Nunen, Deventer, Kampen, Almelo, Haren, Huizum, Walcheren,
Z. Beveland, Zeeuwsch Vlaanderen, Kerkrade; dus over het geheele land verspreid.
Het op onze afbeelding voorgestelde exemplaar, gevonden op het Pothoofd bij Deventer, is ons in Juny
1885 aangeboden door Mej. Justine Kroon.