
■ H M
TRIFOLIUM HYBRIDUM L.
Zweedsche of Basterd-Klaver.
Hcogduitsch: Schwedische Klee. Bastard Klee.
Engelsch: Alsike Clover. Bastard Clover.
Bloeit: — Augustus. 2j..
Stelsel van Linnaeus. Cl. XVII. O. IV. Diadelphia Decandria.
Natuurlijk Stelsel : Vasculares Dicotyledoneae. O. Leguminosae.
Geslachtskenmerken. Zie Deel VII, N°. 558.
Soortelijke kenmerken : Glabrescens, caulibus elongatis saepe fistulosis procumbentibus vel ascendentibus,
stipulis ovato-lanceolatis in cuspidem acutissimum attenuatis, foliolis rhombeo-ellipticis obtusis serrulatis, pe-
dunculis axillaribus folio sub-duplo longioribus, capitulis subrotundis, pedicellis hirtulis fructiferis deflexis,
interioribus calyce 2—3 plo longioribus, calycis corolla albida dein rosea subtriplo brevioris laciniis lanceolatis
superioribus tubo sublongioribus, legumine oblongo, 2—4 spermo.
Plant weinig behaard of kaal; stengels lang, dikwijls hol, kruipend of opstijgend; steunblaadjes eirondlancetvormig,
in een zeer spitse punt versmald; bladen ruitvormig-elliptisch, stomp, fijn zaagtandig; bloemstelen
in de bladhoeken, ongeveer dubbel zoolang als de bladen; bloemhoofdjes rond ; bloemsteeltjes behaard;
de vruchtbare neergebogen; de binnenste 2—3 maal langer dan de kelk; kelk ongeveer driemaal korter
dan de witte, later rooskleurige bloemkroon, met lancetvormige slippen, waarvan de bovenste iets langer zijn
dan de buis; peultjes langwerpig, 2—4 zadig.
De T. elegans Savi, mel^ niet holle en meer kruipende stengels, omgekeerd-eironde blaadjes wier zijnerven
duidelijker zijn, en met kleinere bloemhoofdjes, wordt door Boissier {Flor. oriënt.) als eene variëteit p.
elegans genoemd. p
Volgens van Hall is de naam T. hybridum voor onze plant niet juist en kan zij tot de goed te onderscheiden
soorten worden gerekend. Zij onderscheidt zich van T. repens L. door de lang gespitste steunblaadjes,
de minder lang gesteelde bloemhoofdjes, de langer gesteelde bloempjes en de ronde en niet spitse bogt
tusschen de kelktandjes.
Verklaring der afbeelding : a. Steunblaadjes: b. blad en blaadje (vergr.); c. / . bloempje; d. e. kelk;
g. h. peultje; i. zaad. (vergr.).
Groeiplaats. Vochtige weilanden. Noordelijk Rusland, Finland, Esth-, Lyf-, en Koerland, Zweden, Noorwegen
, Denemarken en over zuidelijk Rusland tot op de hooge bergen van westelijk Caucasië. Van daar heeft
zij zich allengs door de cultuur verspreid over Oostenrijk, Frankrijk tot in noordelijk Italië, Duitschland,
België en Engeland. — Voor Spanje was zij in 1880 nog niet vermeld.
Nederland. — Deze plant verwildert gemakkelijk en heeft zich door toenemende cultuur meer en meer
in Nederland verspreid. — Voor vele jaren werd zij reeds gevonden bij Leiden, Naaldwijk, en op den Oos-
terdoksdijk bij Amsterdam, later ook op het Pothoofd te Deventer, achter Bennekom (Kobus), bij Dordrecht
en Werkendam langs de dijken en bij Haarlem (L. Vuyck).
Het exemplaar van onze afbeelding, afkomstig van het Pothoofd te Deventer, is ons aangeboden door
den Heer J. D. Kobus.
Gebruik. Een uitmuntend voedergewas, waarvan de cultuur in de laatste jaren zeer is toegenomen.