
.il i m B i f • f m SS
AEGIDIUM PRIMULAE (PUGCINIA PRIMULAE) 1390
AECIDIUI PRIMULAE D. C.
Puccinia Primulae Grev.
Stelsel vas Linnaeus: Cl. XXIV. Sect. V. Cryptogamia Fungi.
Natuurlijk Stelsel: Cellulares Mycetes. O. Uredineae.
Deze Zwam, woekerend op de bladen van Primula acaulis, is door mij gevonden in Julij 1885, in het bosch
van de Vogelenzang bij Bennebroek, eigendom van Jhr. Barnaart. De Heer Prof. C. A. J. A. Oudemans ,
wien ik daarvan exemplaren zond, heeft ons verplicht door de volgende beschrijving:
Aeddium Primulae De Candolle (Flore Française VI, 90) wordt tegen woordig niet meer als eene op zich
zelve staande soort onder de groote afdeeling der Uredineeën, maar slechts als een der ontwikkelingsvormen
van Puceinia Primulae Greville (Flora Edinensis 1824 , p. 432) beschouwd. Sommige auteurs duiden dien toestand
aan door het teeken I , andere gewagen van een vruchtvliesdragenden vorm (Fungus hymeniiferus).
Ook Uredo Primulae De Candolle (Flore Française VI, 68) behoort in den zelfden ontwikkelingskring te
huis en wordt, evenals Aeddium Primulae, onder het hoofd Pucdnia Primulae, nu eens door het teeken I I ,
dan weder als »stylosporen- of gonidiën-dragende vorm” (fungus stylosporiferus sive gonidiiferus) onderscheiden.
— Tot hiertoe werd in Nederland niet anders dan Aeddium Primulae — en dat wel op de bladeren van
Prinula acaulis — gevonden. Naar Uredo Primulae en Pucdnia Primulae moet nog gezocht worden. De bladeren
onzer overige Primula’s werden tot hiertoe steeds in normalen — d. i. door geen Fungus besmetten toestand —
aangetroffen.
De drie, zooeven voor het gemak met afzonderlijke namen aangeduide Roestzwammen zijn aan dezelfde
voedster gebonden. Men kan ze dus enkel op de bladeren van de eene of andere Primula aantreffen. Op
andere planten groeien zij niet.
Het Aeddium Primulae, ’t welk hier thans wordt afgebeeld, groeit aan de ondervlakte der bladeren en
vormt er meest rondachtige groepen van dicht opeenstaande, doch ordeloos gerangschikte bekertjes. Deze zijn
schotel vormig, met een witachtigen, breed omgebogen, fijn gekartelden rand. Zij bevatten een al naar
den ouderdom ietwat verschillend gekleurd — nu eens oranjeachtig , dan eens geel, dan weder bleekgeel poeder,
dat, met het gewapend oog bekeken, blijkt te bestaan uit veelhoekige , fijnwrattige korrels van 17—23
p. lengte en 42—18 p. dikte. Uit de in het blad verscholen zwam vlokken (mycélium) van de sporen dezer Aecidium-
bekertjes, kunnen, zooals dat in andere landen is waargenomen, zoowel puistjes of kussentjes met Uredo- als
met Puccinia-gonidiën opslaan. De omstandigheden echter, welke gunstig op deze opvolging van vormen werken
, schijnen of in Nederland niet verwezenlijkt te kunnen worden, óf — zoo deze uiting ietwat voorbarig
mocht wezen — tot hiertoe althans niet verwezenlijkt geworden te zijn.
Van het Aeddium Primulae als parasiet op de bladeren van Primula acaulis (= P. grandiflora), vond ik
enkel gewag gemaakt in Fugkel’s Symbolae mycologicae, Appendix III, p. 13 en Winters Krypt.flora 1,
203. Gedroogde exemplaren echter dier ziekelijke bladeren werden uitgegeven door Fuckel (Fungi Rhenani
N°. 2634), en door Roumeguère (Fungi Gallici, N°. 1820). — De Uredo-vorm op de bladeren derzelfde plant
vermeldden al weder F uckel en Winter, ter aangehaalder plaatse. Roumeguère gaf deze Uredo uit in zijne
Fgi Gallici onder N°. 1912. — Van den Pucdnia-üorm — altijd op de bladeren van Primula acaulis — gewagen
Kiokx , Recherches pour servir à la flore cryptogamique des Flandres, IV, 36 ; Kickx , Flore Cryptogamique
des Flandres 11,67; F uckel, Symbolae Mycologicae, Appendix III, 13 ; Winter, Kryptogamen-Flora 1,103;
Sagcardo , Michelia H , 306. Gedroogde bladeren, door Puccinia bezocht, verspreidden Desmazières in
zijne Plant, crypt, de France Ed. I onder N°. 1371, Ed. II onder N°. 871 ; Fuckel in zijne Fungi Rhenani
onder N°. 2634 en Roumeguère in zijne Fungi Gallici, onder N°. 1049.
Verklaring der afbeelding: a. Bladen van Primula acaulis, b., b., b, bekertjes ; c. id., doorsnede ; d, poeder.