
J S ?
J 3CIDIÏÏI RÏÏBELLÏÏI Grnel.
Puccinia Phragmitis Schum.
Stelsel van ltnnaeus : Cl. XXIV. Sect. V. Cryptogamia. Fungi.
Natuurlijk Stelsel : Cellulares. Mycetes. O. Uredineae.
Evenals Aecidium Priraulae D. C. (Flor. Bat. n°. i390) wordt ook Aecidium rubellum tegenwoordig niet
meer aangenomen als eene op zich zelve staande soort, maar als een der ontwikkelingsvormen van eene
Puccinia-soort beschouwd. De Puccinia van Aec. rubellum is P. Phragmitis Schum. (Körnicke in Hedwigia
1876, p. 179) beschreven bij Saccardo, Sylloge Fung., VIL p. 630.
Dit Aecidium groeit op de bladen van verschillende soorten van Rumex, ook op de Rabarber-plant. Het vormt
groote ronde, bloedroode, door bruine randen omringde vlekken. Zijn bekertjes zijn bleek geel, en staan in
ronde, min of meer digte groepjes, die in ’t midden dikwijls ledig zijn. De sporen zijn bolrond, geelachtig. —
Syn. Aec. Bumicis Pers. A. striatum Sow.
De Puccinia Phragmitis, waartoe dit Aecidium behoort, groeit op de stengels en takken van Phragmitis
communis, Arundo Donax, Spartium cynosuroides, Andropogon furcatum en Scoparium.
Volgens Winter, *die Pilze Deutschlands etc." behoort dit Aecidium tot Puccinia Magnusiana Körn. Dit is
echter onjuist. De Aecidium-vorm van deze Puccinia is Aec. Ranunculacearum D. C., die alleen leeft op Ra-
nunculus repens en R. bulbosus. De uitzaaijingsproeven met de sporen van Puccinia Magnusiana, genomen op
Rumex conglomeratus, obtusifolius , crispus, Hydrolapathum en op Rheum bleven zonder resultaat. Deze mede-
deelingen dank ik den Heer Prof. C. A. J. A. Ou de mans.
Groeiplaats. Midden-Europa, Noord-Amerika.
Nederland. Door mij gevonden op de bladen van Rumex obtusifolius, langs het Spaarne bij Haarlem, in Mei 1879.
M
W M