
SV
OBOBAEOÏÏE RHEEAIA El. Bat.
{Phelipaea Rhemna).
Blaauwe vertakte Orobanche.
Hoogduitsoh: Rheinische Orobanche.
EngeUch: Rhenish Orobanche.
Bloeit: Julij.
Stelsel van Linnaeus: 01. XIY. O. II. Didynamia Angiospermia.
Natuurlijk Stelsel. Vasculares Dicotyledoneae. O. Orobancheae.
GeslaciItskenmernen: Zie deel XIII, No. 987.
Soortelijke kenmerken: Scapo ramoso spicis densifloris, bracteis 3 calycis longitudine, calyce 5 fido,
coroliae tubulosae labio superiore emarginato, labii inferioris reflexi laciniis obtusis vel breviter acuminatis,
filamentis antherisque glaberrirais, stylo glaberrimo, stigraate biglobuloso.
Bloemstengel vertakt; aren met digt opeengeplaatste bloemen; schutbladen 3 , zoo lang als de kelk; kelk
5 spletig, bovenlip der bloemkroon uitgerand; onderlip omgebogen met 3 stompe, kort gepunte lobben ; helm-
draden, helmknoppen en stijl zeer kaal; stempel dubbel bolvormig.
Bloemstengel dik, twee voet hoog, zeer regt, onderaan en op verschillende plaatsen vertakt; onderste
schubben van den stengel stomp, bovenste smal, spits toeloopend. Bloemaren zeer lang; bloemen groot, fraai
blaauw; bloembuis gekromd. — Woekerend op Achillea Millefolium.
Deze plant komt in karakter en hpuding overeen met die, welke wij onder den naam O. coerulea op
pl. 1197 (Deel XV) onzer Flora hebben afgebeeld. Ook het woekeren op Achillea Millefolium versterkt die
overeenkomst. ^ Het eenige verschil is de vertakte stengel. Dit verschil wordt echter algemeen aangenomen
als soortelijk, ja , als kenmerkend voor eene bijzondere groep, waartoe de O. (Phelipaea) ramosa C. A. Mey.
en de O. (Phelipaea) robusta Alb. Dietr. belmoren. Tot geene der bekende soorten dezer groep kan echter
onze plant gebragt worden; van de O. robusta Alb. Dietr. (Phelipaea robusta Walp.) een paar maal in Duitsch-
land gevonden, verschilt zij door de behaarde helmknoppen en het woekeren op Artemisia campestris.
Wij hebben dus hier een bijzonderen vorm, of, met de plant afgebeeld onder N”. 1197, Deel XV, twee
verwante vormen, waarvan de eene slechts door den vertakten stengel van den anderen verschilt. De plant,
die ik onder N°. 1197 tot O. coerulea heb gebragt, schijnt eenigszins af te wijken van de O. (Phelipaea)
coerulea der auteurs. Deze heeft bloemkroonen met spitse lobben; terwijl die lobben bij onze plant stomp,
hoogstens rondachtig, spits toeloopend zjjn. — De afbeelding van O. coerulea bij Reichenbach Ic. eur. 1770,
vertoont een kleinere schralere plant met lange smalle eenigszins uiteengeplaatste bloemkroonen en spitse
kroonlobben. —
De exemplaren, in het Herbarium der Ned. Bot. Vereeniging onder den naam O. coerulea bewaard, ver-
toonen twee verschillende typen; de eerste type met lange smalle eenigszins uiteenstaande meer spitslobbige
bloemkroonen; de andere met digter opeengeplaatste, breedere, meer opgerigte bloemen en gebogen stomp-
lobbige bloemkroonen. Ik acht onze plant, gelijk ook die onder N°. 1197, tot den laatsten type te behooren.
Onze plant zou dus kunnen beschouwd worden als een monster vorm van N». 1197, gelijk de O. robusta door
Reichenbach beschouwd is als een monstervorm van O. arenaria Brkh. De wijze van vertakking met onverdeelde
hoofdas pleit ook voor deze onderstelling. Doch wegens de zeldzaamheid der plant en het daaruit
volgend gemis aan gelegenheid tot nieuwe waarnemingen, heb ik voorshands den naam O, Rhenana aangenomen.
—
Verklaring der afbeelding: a. Bloem van voren; b. c. id. ter zijde; d. schutblaadjes en kelk; e. helm-
draden ; f . stempel; g . vrucht; h . zaad (vergroot).
Groeiplaats. Ontdekt door den Heer Gerlof van Vloten, Lit. Cand. en mij, in Juljj 1887, ter zijde
van het Mallegat bij Katwijk, aan den rand van een zandig aardappelland, op Achillea Millefolium. Door
hare grootte en de fraai blaauwe bloemen had de plant van verre het voorkomen van Echium vulgare.