
CAREX DIVULSA GOOD. 1424
W T -
CAREX DIYÏÏLSA Good.
Uitgerekte Zegge.
Hoogduitsch: Erweiterte Segge.
Engelsch: Gray Carex.
Bloeit: Mei—Junij 4 .
Stelsel van Linnaeus. Cl. XXI. O. III. Monoecia Triandria.
Natuurlijk Stelsel, Vasculares Monocotyledoneae. O. Cyperaceae.
Geslachtskenmerken: Zie deel XII, No. 946.
Soortelijke kenmerken: Caespitosa, radice fibrosa foliis viridibus planis apice attenuatis-acuminatis,
culmis gracilibus superne cernuis, spica composita elongata, spiculis globosis apice masculis inferioribus
remotis interdum compositis, superioribus approximatis, glumis praeter nervum viridem albidis mucronatis
fructu brevioribus, stigmatibus binis, utriculis albidis erecto-patulis plano-convexis. obsolete nervosis in rostrum
margine scabriusculum acuminatis.
Zodevormend; ■wortel vezelig; bladen groen, vlak, aan den top versmald-spits toeloopend; halmen tenger,
van boven neergebogen; bloemaar zaamgesteld lang; aartjes bolvormig, aan den top mannelijk, de onderste
verwijderd van elkaar, somtijds zaamgesteld, de bovenste digt bijeen; schubjes, behalve op de groene nerf,
witachtig, kort gepunt, korter dan de vrucht, twee stempels; vruchtjes witachtig, opgerigt-uitstaand, vlak,
afgerond, zwak generfd, in èen aan dei* rand ruwen snavel spits uitloopende.
Gelijkt veel op C. muricata L. (Fl. Bat. Deel XIII, No. 969); doch deze onderscheidt zich door de meer
verwijderde onderste bloemaartjes en de kleine vruchtjes, die niet ruw aan den top zijn. — De bladen
hebben geen. bindseltje, en het vliezige gedeelte van de scheede is door eèn dikken rand omgeven. Zie a. a. a.
Verklaring der afbeelding: a. a. a Bladbasis en scheede; b. bloemaar; c. vruchtje met de schubjes 5
d. vruchtjes afzonderlijk in doorsnede.
Gboeiplaats. In vochtige bosschen. Klein-Azië, Noord-Perzië, geheel Europa, Algerië, Canarische en
Azorische eilanden.
Nederland. Bij Leiden, Prod. F. B., Plasmolen by Mook, in Limburg hier en daar, K. K. Arch.__ Het
exemplaar der afbeelding, gevonden op den Pietersberg bij Maastricht, is ons aangeboden door den Heer
J. D. Kobus.
ü