t®
3CHW 1364
m Tk
BRYUM TÏ ÏRBOATUI Sohw.
Tolvormige Knihvrucht.
Hoogduitsch: Kreuselfórmiges Astmoos.
Engelsch: Turbinated Thread Moss.
Vruchtjes rijpen: in Junij.
Stelsel van Linnaeus : Cl. XXIV. Sect. IV. Cryptogamia Musci.
NATI'i;ui,ijk Stelsel : Cellulares Foliosae. O. Musci.
Geslachtskenmerken : Zie Deel XVI N". 1244.
Soortelijke kenmerken: Dioicum. Caespites satis condensati rigiduli pallide virides vel rubentes. Caul.s
humilis vel elatior, cum vel sine ramulis gracilescentibus. Folia conferta erecto-patent.a, subdecurrentia ovato-
lanceolata , apice obsolete serrata, costa valida in mucronem eKcedente, margme basin versus reflexa. Pen-
gonium in plantae masculae coma patula crasse gemmaceum, anthendns et paraphysibus innumens. Capsu a
pendula incrassato-pyriformis, pallide ferruginea, sicca deoperculata sub ore lato strangulata collo angustato.
Operculum late mamillare, concolor. Peristomii magni dentes lutescentes demum rufl ferruginei; membrana
basilaris interni pallide lucescens, processibus siccis inter dentes porreetis. Sporae ferrugmeae.
Tweehuizig. Zoden vrij opeengedrongen, eenigzins stijf, bleek groen of roodacht.g. Stengel laag of hooger
met of zonder ranke takjes. Bladen opeengedrongen opgerigt-uitstaande, mm of meer afloopend, e.rond-lan-
cetvormig, aan den top flauw gezaagd; met een sterke, in een punt uitstekende m.ddennerf, aan den rand
bij den voet omgebogen. Krans in de uitstaande bladkuif der mannel. plant, dik knopvorm.g, met vele anth-
eridiën en paraphysen. Vrucht hangend, verdikt-peervormig, bleek roestkleurig, in droogen staat zonder
deksel onder de breede monding toegesnoerd, met smallen hals. Deksel breed mamvormig, gelykkleu ig.
Tanden van het breede mondbeslag geelachtig, later ros-roestkleung; binnenvbes bleek glanzig, uitsteelrsrfs
in droogen staat tusschen de tanden uitgestrekt. Sporen roestkleurig. B. Schlewhen /> tenenas Schwaegr.
B. glaciale Schleich. B. Polla latifolia Brid.
Verklaring her afbeelding: a plantjes; 6 mann. ■ o, d id. topbladen; e man.n bloem; f mw.,
, uitw. kransblad; h antheridiën en paraphysen; I vrouw, plant; » bladen; I bladvoet; o,
o midden-, p inwend. kransblad; q vruchtje; | deksel; . rijpe vrucht; «ld. d ro o g ;« mondbeslag met ta -
den en ring. - t , 1 ,, r, § I 10 maal vergr.; o, I M g, I n, o, p 20 maal; h 5 0maal; l, m, «100 maal.
Groeiplaats. Op vochtige bronrijke gronden en natte steenen, in moerassige weilanden en overstroomde
zandgronden, over Europa, niet algemeen.
Nederland. Op lage en moerassige veengronden. Amstelveen, Achttienhoven , Hussenberg bij Beek (L,m-
burg) Van der Sande Lacoste. _1. — J am 1 1 f* V A V