
CALLITRICHE STAGNALIS. Scopoli.
Poel-Haar streng.
Buitsch. Breitblättriger Wasserstreng.
Fngelsch. Marsh Star wert.
Bloeit. Junij. ¥ (?)
Stelsel van Linnaeüs. Cl. Ir Monandria, O. Digynia.
Stelsel van Be Candolle. Vasculares dicotyledoneae. Sabel. II. Calyciflorae. O. Halorageae.
Geslachtskenmerken. Flores hermaphroditi vel saepius unisexuales. Braderie 2, oppositae,
petaloideae, ad basin floris. Calyx nullus vel inferus, minimus, diphyllus. Corolla nulla. Sta-
men 1. Anthera reniformi, uniloculari, sutura transversali dehiscente. Ovarium 1, quadran-
gulare, angulis binis magis approximatis, quadriloculare, loculis uniovulatis. Styli 2, subu-
lati. Stigmate indiviso. Brupa exsucca, denique in carpella 4 non dehiscentia secedens. Embryo
inversus, in ' axi albuminis carnosi. Herbae aquaticae foliis oppositis et floribus axillaribus
minimis.
Bloemen óf tweeslachtig, óf eenslachtig. Schutbladen 2, tegenover elkander staand, bloembladachtig,
doorschijnend, aan den grond van de bloem gezeten. Kelk: óf afwezig, óf onderstaand,
zeer klein, tweebladig. Geene bloemkroon. Eéne meeldraad. Stamper niervormig,
éénhokkig, met eene overlangsche spleet openspringend. Eijerstok één, vierhoekig, zóódanig
dat twee van de ribben dicht bijeen staan, vierhokkig, met één eitje in iederen hok. Stijlen
2, priemvormig; stempel niet verdeeld. Steenvrucht droog, ten slotte uiteenvallend in vier blad-
vruchten die niet openspringen. Kiem omgekeerd, gezeten in de as van een vleezig kiem wit.
Waterplanten, met tegenoverstaande bladeren en okselstandige, zeer kleine bloemen.
Soortelijke kenmerken. Foliis omnibus obovatis, spaiulatis, apice subemarginatis, Bracteis falcatis
apice conniventibus. Stylis persistentibus denique recurvis. Angulis lructus alato-carinatis.
Bladeren allen omgekeerd-eirond spatelvormig, aan den top een weinig uitgerand. Schutbladen
zeisvormig, aan de punt naar elkander toegebogen. Stijlen overblijvend, ten slotte omgebogen.
Hoeken van de vrucht gevleugeld-gekield.
Verklaring van de plaat. A. de plant (nat. grootte), b. c. d. e. Vruchtjes met stijlen en schutbladen.
(nat. grootte), f . Vruchtje vergroot.
Groeiplaatsen. In slooten enz. Leiden, Molkenboer; Noord-Wijkerhout, Everwijn; Lent,
Abeleven; Broek, Top; Zuid-Beveland, van den Bosch; Noord-Braband,* van Hoven. (Prodromus
Flor de Batavae).
Ik zelf vond deze plant bij Utrecht, in het Reizenburgsche bosch en bij Haarlem. Het exemplaar
van de plaat is uit het veen bij de Klop (Utrecht).