
TRIODIA DECUMBENS.1) p . b .
(Danthonia decumbens. I). c .)
Duitsch. Niederliegender Dreizahn.
Bngelsch. Decumbent Hearth Grass.
Bloeit: Junij —- Julij 1.
Stelsel van Linnaeus: Cl. III. Triandria O. Digynia.
Stelsel van Be Candolle, Vasculares Monocotyledoneae. O. Gramineae.
Geslachtskenmerken. Gluma bivalvis, 3—5 flora, ampla, ventricoso-convexa, flores amplectens.
Glumella bipaleacea; palea inferior apice bifida, interjecta arista recta. Ovarium glabrum. Styli
breves. Stigmata plumosa, ad basin flores emergentia.
Kaf tweekleppig met 3—5 bloemen, wijd, bol, 1 eenigzins opgeblazen, de bloemen omhelzend.
Katje tweekleppig. Benedenst klepje van boven gespleten, met eene regte naald.
Eijerstok glad. Stijlen kort. Stempels vedervormig, aan den grond van de bloem te voorschijn
tredend.
Soortelijke kenmerken. Panicula racemosa, ramis simplicibus spiculam solitariam vel inferio-
ribus spiculas 2—3 gerentibus. Spiculis oblongo-ovatis 3—5 floris. Foliis planis, vaginisque pi-
losis. Culmis decumbentibus sub anthesi adscendentibus.
‘ Pluim trosvormig, met onverdeelde takjes. Doorgaans draagt ieder van deze takjes slechts
één aartje; soms echter draagt ieder van de benedenste takjes 2—3 aartjes. Aartjes langwerpig
eirond, 3—5 bloemig. Bladeren vlak, behaard. Scheeden behaard. Takken aanvankelijk neerliggend,
maar opgerigt gedurende den bloeitijd.
A. de plant, nat. grootte, B, C, D, E, F, bloemdeelen driemaal vergroot.
G roeiplaatsen. Op opene plaatsen in boschrijke zand- en heidegronden. Haarlem, Baambrugge,
Eindhoven, St. Jan Steen, Hilversum, Zeist en Amersfoort, Achttienhoven, Texel, Meppel, Beekhuizen,
Wolf hezen, Nijmegen en Hulsen, Franekev, Scheveningen, de Gorter; Waverveen,
Rheede, Middachten, de Bildt (Flora Belg. Sept.); Oosterwolde, Appelscha, Dragten, (Flor. Fris.)
De plaat fes genomen naar een exemplaar, dat ik gevonden heb langs den Woudenbergschen
weg bij Zeist.
1) Zie de noot bij Mercurialis annua.