
CAREX MURICATA. L.
Zachtstekelig Rietgras. luitsch. Weischstachliche Segge, Stachel-segge.
Engelsch. Great prickly Carex.
Bloeit: Mei — Junij .
, Stelsel van Linnaeus : Cl. XX. Monoecia. Ord. III. Tnandria.
Stelsel van Be Candolle: Vasculares monocotyledoneae. O. Cyperaceae. Sect. IV Vigneae.
Geslachts-xenmerken. Zie Carex paniculata.
Soortelijke kenmerken. Spica composita óblonga, densa vel basi interrupta. Spiculis superne
masculis. Stigmatibus 2. Fructibus sguarrosis, inferioribus fere horizontaliter patentibus, lanceo-
lato-ovatis, plano-convexis, in rostrum margine dense serrulato-scabrum acuminatis, enerviis vel obsolete
nervosis. Glumis mucronatis fructu brevioribus. Culmo angulis superne scabro. Radice
dense caespitosa, stolonibus destituta.
Aar zamengesteld, langwerpig, digt of w el van onderen uiteenwijkend. Aartjes van boven mannelijk.
Stempels 2. Vruchtjes rappig, de onderste bijna waterpas van den stengel afstaand, lancet-
vormig-eirond, vlak-bol: in een aan den rand digt gezaagd-ruwen snavel uitloopend, ongeaderd
of zwak geaderd.
Carex mvricata gelijkt veel op C. vulpina. Van dezen onderscheidt hij zich nog doordat zijne
vruchten kleiner, meer eirond en niet zoo ruw aan den rand zijn; verder door zijne dunne
halmen en zijn tenger Voorkomen.
Groeplaatsen : In moerassige weilanden, aan waterkanten, langs wegen en dijken: Leiden,
Amsterdam, 's Hage, Utrecht enz. Het exemplaar van de plaat is gevonden te Bunnik.