
BARBULA LATIFOLIA. B. S.
Breedgebladerde Kronkeltand.
Builsch. Breitblatteriges, Schraubenmoos.
Engelseb. Largo. leaved Barbala.
• Bloeit: April — Mei, V
Stelsel tan Linnaeus. Cl. XXIV Cryptogamia. O. 2 Musci.
Stelsel van Be Candolle. Cellulares foliosae. O. Musci.
Geslachts-K enmerken. Zie Barbula. laevipila pi. 049. '. . , So oetelho-K enmerken. Subgenus Synteichia. Fiores dioici. Caespites lam, atro-virides, sic-
citate duri, nigricantes. Folia latiora, obovato-spathulata, emarginato-obtusa, costa cum apice
evanida, valde cblorophyllosa. Annulus ex unica serie cellularum compositus.
| Ondergeslacht Syntrichia (Schimper). BLoemen tweehuizig. Zaden los, donkergroen, hard en
zwartachtig wanneer ze droog zijn. Bladeren breed, eirond, spadelvormig, uitgerand, stomp,
ieder voorzien van eene rib die bij de punt van het blad ophoudt, met veel bladgroen. Ring
" bestaande in Groeiplaatséeénn.e riOj pc evlleerns.c hillen- de soorten van boomstammen, voora,l aan oud, e w ilgen en ypen;
zelden aan houten bruggen en schuttingen: Renkum, BüsE;,Zwijndrecht, Heerjansdam, Dordrecht
Utrecht, Vianen, Vreeswijk, L acoste, Diemermeer, Rombouts, Lacoste; Rotterdam, Amsterdam,
Lacoste; Sassenheim, Dozy. . ■
BARBULA PAPILLOSA. C. M.
Getepelde Kronkeltand.
Buitsch. Getüpfeltes Schraubenmoos.
Engelsch. Papillary Barbula.
Bloeit ■. ?.
Stelsel van Linnaeus. Cl. XXIV. Cryptogamia. O. 2 Musci.
Stelsel van Be Candolle. Cellulares foliosae., O. Musci.
Geslachts- kenmerken. Zie Barbula laevipila pl. 949. Soortelijke—kenmerken. Caespites dènsi, atrovirides. Folia lata, subrotunda, nervo excedente,
anZicae dhevi aldinicoh, t,p adpoilflgario emna. gnBalsa dgeerreenn tebsr, eesidc,c itnaateg encoonegto- rtrao.nd, ieder voorzien van eene rib, die
buiten het blad uitsteekt en aan de punt doorschijnend is. Ieder blad is bezet met groote tepels
en Dgiet wmonosd eins awlsa th eDt uditrsocohgla nisd. betreft, ontdekt door De. Aeeschoügh. Men ,b esc.h ouwd, e ,h et, aan-
vankeliik als een vorm van Barhula (Tortula) ruralis. Maar W ilson beschreef het in 1845 als
eene afzonderlijke soort. Sedert vond men het op verschillende plaatsen van Europa:_ èn in
Duitschland, èn in Zweden, èn in "het zuiden van Frankrijk. Voor zoover mij bekend is was
DrB avrabnu lab erp aSpailnlobsea Lgarcooesitt e odpe beeorosmtes tdaime mheent, ins oNmesd etrulassncdh evno nBda.rbula laevipila, Barbula ruralis,
en Barbula latifolia. Het heeft veel overeenkomst met B. laevipila. Het onderscheidt zich van dit
mos door deze kenmerken: 1» het is korter dan B. laevipila-, 2». Het haar is korter dan dat
van B. laevipila-, 8°. B. papillosa onderscheidt zich door de | omstandigheid, dat zij op de bladeren
°rDe6 belangrijkste bijzonderheid van ons mos, evenwel, is het verschijnsel, dat het een groot
a a nDteazl e bbroroededkknnooppppenen m baeavkint.d en zich aan den grond van Hhet bnlad , voora,l aan d, en r.i,b van h, e, t, b, l ad,.
Het is waarschijnlijk dat zij dienen om de vrucht te vervangen. Zeker althans is dit: voor
zoover ik weet, heeft niemand tot hiertoe Barbula papillosa met vrucht gevonden. (Vgl. Botanische
Zeitung 6 Februarij 1853).