
OENOTHERA MURICATA L.
Stekelharige (kleinbloemige) Onagra.
Duitsch: Stachelhaarige Nacb.tk.erze.
Fngelèch.* Prickly stalked Oenothera,
jBloeit: Jtilij—Aug. $.
S t e l s e l va n L in n a e u s : Cl. VIII. O. I. Octandria Monogynia.
S t e l s e l va n D e Oa n d o l l e : Vasculares Dicotyledoneae. O. Onagrarieae.
G esla c h t sk enm e r k en . Zie N°. 777, deel 10. *
S o o r t e l ijk e k e nm erk en . Caule pubescente pilisque basi buTbosis adsperso; foliis obsolete- vel eroso-
denticulatis; petalis stamina aequantibus tubo calycis 2—4 plo brevioribus.
Stengel zacht bebaard en met uit bolvormige kliertjes ontspruitende haartjes bezet; bladen flaauw- of
üitgebeten-getand; bloembladen ongeveer even lang als de helmdraden en 2—4 maal korter dan de
kelkbuïs.
De plant wordt van 2— 5 voet hoog. Dé stengel is opgerigt, meest onverdeeld, dikwijls een duim dik,
veelhoekig of gesleufd, met donketroode, ronde, haardragende kliertjes bezet, dikwijls roodachtig. • De
stengel is, vooral aan den top, zeer sterk bebladerd; de bladen zijn meest langwerpig-lancetvormig,
lichtgroen van kleur.
Verschilt van de O. biennis L ., door de hoogere, dikkere stengels, de digter opeengeplaatste, smallere,
lichter gekleurde bladen en de tweemaal kortere bloemblaadjes.
Bij de vergelijking der beschrijvingen van deze soort bij M u r r a y , (Comm. Gott. V I . ) , K o c h , Syn.
Mot., Gerrn. et Hel/»., B o r e a u , Flore du Centre de la France, G r e n ie r Et G o d r o n , Fl. de France,
komt het mij voor dat deze schrijvers niet dezelfde plant hebben op het oog gehad. Die weinige overeenstemming
heeft er welligt tóe geleid dat de O. muricata met nog eertige andere soorten door T o r rey
en G ra y als verscheidenheden van O. biennis zijn aangemerkt (T o r rey and G ra y , Flora of North America,
I. 492 • W aLp Er s , Rep. Bot. Syst. II. 83.) ; naar mijne meening ten onregte. Het best zou ik mij kunnen
vereenigen met S pa oh .(Nouv. Ann. du Muséum, IV. 355) die de kleinbloemige vormen onder Onagra
chrysantha heeft bijeengebragt. De Oenothera parviflora Gmel., en O. cruciata Nutt. zouden dan als syn.
kunnen worden aangemerkt. De afb. van M eer bur g [Plant. rar. I. T. 34) en de Flora Danica T. 1752,
komen vrij wel met de onze overeen.
V e r k la r in g d e r a f b e e ld in g , a. Bloem; b. id., doorsnede; c. vruchtje; d. id. doorsnede; e. zaden.
G r o e ip la a t sen . In Noord-Amerika, zeer algemeen op zandige gronden en aanslibbingen, meest aan de
oevers der rivieren.
In Europa waarschijnlijk reeds sedert meer dan eene eeuw, en welligt te gelijk met de O. biennis,
genaturaliseerd; doch veel zeldzamer dan deze. Elzas; aan de Elbe, in Mecklenburg en Holstein (K och) ;
Midden-Erankrijk (B oreaü) ; Lotharingen (G r e n ie r e t G odron) ; België (C r é p in ).
I n N e d e r l a n d : Duinen bij ’s Gravenhage en Scheveningen (Prodr. Flor. Bat.); Duinen bij Haarlem.
Het exemplaar van de afbeelding is door mij in 1867 gevonden op de duinen van Bloemendaal bij
Haarlem, waar de plant hier en daar vrij talrijk is, en meest op opene plaatsen, zelden ook in boschjes
(zoo als O. biennis) voorkomt.