
CAREX FLAVA. L
Geel Rietgras, Geel Sekgras.
Ruitsch. Gelbe Segge. ,
Engelsch. Yellow Carex.
Bloeit: Mei — Junij
Stelsel van Linnaeus: Cl. II. Monoecia. O. Trigynia.
Natuurlijk stelsel van Re Candolle: Vasculares monocotyledoneae. O. Cyperaceae.
Geslachts-kenmerken. Zie Carex paniculata.
Soortelijke kenmerken: Spica mascula solitaria; femineis 2—3 subapproximatis subglobu-
losis. Bracteis foliaceis Ireviter vaginantïbus. Stigmatibus 3. Fructibus ovatis, inflatïs, nervosis,
glabris, in rostrum denique recurvatum antice planum margine serrulato-scalrum bidenfatnm acumi-
natis. Culmo glabro triquetro. Radice dense caespitosa fibrosa.
Mannelijke aar alleenstaand. Vrouwelijke aren 2—5, tamelijk digt bijeenstaand, bijna bolrond,
schutbladen bladachtig, met korte scheeden. Stempels 3. Vruchtjes eirond, opgeblazen, geaderd, glad.
Snavel tweetandig, van voren vlak, met ruw gezaagde kanten, ten laatste teruggebogen. Halm
glad, driekant. Wortel zodevormend, vezelig*
Geoeiplaatsen. In lage weilanden, op moerassige plaatsen in heide- en zandgronden. Te Wassenaar
(Stekhoven), Muijderberg (Lacoste), Kamperveen (Bondam), Nijmegen (Abeleven), Achltien-
hoven (Lacoste).
Het exemplaar van de afbeelding is gevonden in de veenen van Westbroek (prov. Utrecht.)