
KOELERIA CRISTATA. Pers.
liamdragende Koeleria.
Duitsch. Kamm-Schmiele.
Engelsch. Crested Koeleria.
Bloeit: Mei—Julij r)JL.
S t e l s e l t a n L in n a e ü s . CL III. O. II; Triandria Digynia.
S t e l s e l t a n D e C a n d o l l e . Yasculares Monocotyledoneae. O. Gramineae.
G e sla c h t sk en m e r k en . Spieulae 2 — multiflorae; flores hermaphroditi. — Gluma compresso-
carinata, bivalvis. Glumella bipaleacea, palea inferior ex apice integro bifidove mucronata vel aris-
tata, arista setacea, recta breve. Styli brevissimi, stigmata plumosa, ad latera spieulae emergentia.
Aartjes 2 veelbloemig; bloemen tweeslachtig; kelkkafje kielvormig zaamgedrukt, tweekleppig. __
Benedenst kroonkafje aan den top in tweeën gespleten, gepunt of Tan een naald voorzien; naald
borstelvormig, regt, kort; stijltjes zeer kort; stempels pluimvorraig, ter wederzijde van het aartje
uitkomend.
S o o r t e l ijk e k e nm e r k e n . Panicula spiciformi basi interrupta, spiculis 2—4 floris, palea inferiore
acuminata mutica vel mucronata, foliis planis, inferioribus cilialis, vaginis foliorum emarcidis indivisis.
Bloempluim aarvormig, aan den voet afgebroken; aartjes 2—4 bloemig; onderst kaf je spits toe-
hopend, ongenaaid of gepunt; bladeren vlak; de onderste gewimperd; bladscheeden verdroogd, onverdeeld.
V e r k l a r in g d e r A f b e e l d in g , a. De plant; b. een. bloem aartje.
De verscheidenheid |3 gracilis (koch) met zeer smalle bladeren en verlengde, smalle, magere
bloempluim, groeit hier en daar langs de wegen aan den duinkant bij Haarlem.
G r o e ip l a a t s e n . Op drooge, zonnige plaatsen; in de duinen. Wassenaar, Overveen, Scheveningen,
Spoel bij Culemborg, Twello, Loosduinen, Nijmegen, Maastricht. Prodr. Flor. Bat. __ Het exemplaar
der afbeelding is gevonden in de duinen bij Haarlem, waar de plant talrijk groeit en somtijds
geheele duinen bedekt.