t< I ^
1 . i
, 0 4 7. BENDE. XXIV. GESLACHT. VISMOEJERS. > 'í'
* * * *
V I E R - E N - W I N T I G S T E GESLACHT
FISMOEJERS. PL.: LII.
K E N M E R K E N ,
Celmtße fprieten met ein doorhladerik kmts
Zwempmen.
De fpricten dczer dicren zyn van zulk een vi-eemd maakfel, en verfchillende
kleiir, datik myop de aftekening moet beroepen. Het onderfte
deel is mooi geel en de knots is callinjebriiin. Twee van de leden
der knots hebben de gedaante van de holle bakjes of de lampen der ouden
in Ininne graven. De -bovonfle punt is een vast deel. Zoo als afgebeeld is
by fig. I Lect. A.
De beenen en voeten der vier achterfte pooten zyn plat, en gefchikt'tot
zwoinraen, en toc dac einde zyn de leden der voeten bezet met borilelachtig
hair. Aan de beenen der voorvoeten zyn twee halfronde platte uitfteekfels
vveike de wyfjes van dit geflacht ontbeercn. Zy zyn gefchikt om zieh
op de wyfjes mède vaíl te houden, wyl de dieren zeer glad zyn. Voorts
hebben zy in de bek twee groote drieledige voelders, en twee kleineren.
I. DE NEDERLANDSCHE VISMOEJER.
In dit dier is alles zoo groot en naukeurig getekend dat ik 'er niets heb
by te voegen; de fprieten en voetan uitgezonderd, "is alles blinkend zwart.
ü. DE WESTINDISCHE VISMOEJER.
Dä vergelvking der twee figuren zal beft bekwaam zyn om het onder
fcheiden maäkfel aan te toonen. De kleur is zwart, gelyk van den vorigen.
VYFI.
BENDE. XXV. GESLACHT. WATERMINNA ARS. 105
* * * *
V Y F - E N - T \ V I N T I G S T E GESLACHT.
WATER MINNA ARS. PI: ui.
K E N M E R K E N .
Draäige fprieten.
Zvemvoeien-
Di t geflacht onderfcheidt zieh meer door luinne achtervoeten die tot
zwemmen gefchikt zyn, dan door hunne fprieten die uit lange dradige
leeden bcftaan, op bet uiteinde dun aflopende.
I. DE BONT E WESTINDISCHE WATER MINNAAR.
Deze is zwart en glad, maar heeft een geel groene weerfcbyn, rondom
den rüg vertoont zieh een bruin geele ilreep , en 00k zeer flaauw op de
zyden der dekfchaalen, dit dier is een mannetje.
II. DE BONTE N EDE R L ANDS CHE WATERMINNA AR.
Deze is zwarter dan de vorige, 00k zyn de dekfcliaalen fyn geribd. De
geele.band is helderer. Dit is een mannetje.
(III. DE ZWARTE NEDERLANDSCHE WATERMINNAAR.
Dit dier is geheel zwart en
heid. Dit is een mannetje.
d, de dekfchaalen hebben weinige oneiFen-
IV. DE PLATTE WESTINDISCHE WATERMINNAAR.
Deze is by.uitllek plat en breed. Het zwart byzonder op de kop en rüg
heeft een groene weerfchyn. De rand ter zyden van den rüg en de dekfchaalen
is helderer gee] dan in de vorigen, de voeten zyn breeder. Uit
Surinämen.
V . KLEINE GLADDE WATERMINNAAR.
Deze is zeer glad, maar vaalder zwart. Ter zyden heeft hy een flaauw
geel bandje. In Nederland.
l .Diel° 0 VI . HEI