•\IJ
43 I. BEKDE. IT. GESLACHT. MEST-KEVERS,
3. GROOTE ZWARTE MESTKEVER.
Deeze is de grootfte der Meftkevers, die ik gezien heb, en benifl in liec
Kabinec van zyne Doorluchtigfte Hoogheid den HEERE Prince van ORANGE,
De rand van het platte bekkenee! is zeer weinig ingefneedeo, maar als
gegolfd met halve ronden; midden op hec bekkeueel 21c een korce hoorn,
die een weinig achterover geboogen en ftomp is.
Even achter hec hooft reift de rüg ileil omhoog, .en maakt een vreemde
zeer breede vooroverlieelcende verhevenheid, die in hec midden tv/ee knobb
e k j e s , en aan beide zyden een dikke fcherpe punt of doorn heefc.
De dekfchaalen zynglad, maargerand, gelyk hec ruggefchiid. De dyen
en bcenen zyn by uitnemenheid grof en fterk. De voeten aan de voorpooten
zyn kleiner dan die van de m'idden en achterpaoten.
De beenen der voorpooten zyn breed., en buitenwaards bezet inec drie
ilerlce tanden, en binnewaards mec een fcherpen langen doren, naaft welken
hec achterile lid van de voec ingeieed is, maar de beenen van de midden
en achterpooten zyn van een ganfch andere gedaante, om dac die toc
een andere einde, gelyk in de prsemisfen gezegd is, gefchikc zyn, waarom
00k hec achterile of eerile lid der midden en achtervoecen ganfch anders dan
in de voorvoecen gemaakc is, wyl hec door alie deeze knobbels, uicfteelcf
e l s , en dorens zieh mec groote kracht in de meil kan voortñoocen, waníjeer
hec de poocen eeril voorwaards ingetrokken heefc.
De kop en hec ruggefchiid zyn als van fegryn leer, ligt geknobbeid, maar
ÖS dekfchaalen zyn glad. Aan het geheele dier is alles koolzwarc.
4. GROENGLANZ IGE MESTKEVER.
...De rand van het bekkeneel in deeze fchoone Mefikever is niet ingekorveti.
O p het midden van het bekkeneel ziccen drie kleine knobbelcjes, van welke
de cwee buitenüe doornüclnig zyn.
- H e t maakfel van het ruggefchiid heefc veel overeenkomft met dat van de
voorige grooce zwarce Meftkever, doch de knobbels en twee fcherpe punten
in de voorige, zyn hier alleen kleine verhevenheeden. Vooris is het ruggefchiid
glad, doch van een allervreemfte figuur. De dekfchaalen zyn geribd
en zeer ligc gerand. Hec maakfel der poocen i's als dat van de voorige. De
kieur van die dier is blinkend groen ter plaatfche, daar het licht op he.tselve
v a l t , doch byzoiider aan de buUenzyde: maar boven op den rüg wordc het
groeii zoo donker, dat het trekc naar het zwarce: doch de kleur der holte
en buitenrand van het ruggefchiid is noch ce fchilderen, noch te befchryven,
en verändert van verf, naar maate dac'er het licht opvaltj het goudgeel,
de gloeijende koperkleur, en hec groen van de Amacyfl: zyn ondcr een gemengeld,
en de glans behoefc voor geen edel gefteence ce wyken. De kop
£n poeten zyn zeer doDker groen, dac naar h.et zwarte trekc. Deeze Tor
2eefc in Ooftindien,
5. VESI
BENDE. II. GESLACHT. MESTKEVERS.
5. VERLAICTE MESTKEVER.
De rand van hec platte bekkeneel is niec ingefneeden. Op het bekkeneel
Sit geen hoorn, maar een rond ribbetje, waar uic cwee dergelyke ribbetjes
naar den buitenrand alloopen. Hec ruggefchiid is glad, aan de kanten verft
erkt en verfierd met een randje;dGch liec maakt, ganfch anders als de voorige
, een uitfteekfel tuiTchen de dekfchaale ter plaacfe , daar in de Kevers
het driekantig lendenfchild zic. De dekvleugels zyn geribd.
De beenen van de midden en achterpooten zyn van de cwee voorige Torren
onderfcheiden , door dien zy breeder, platter en ruiger zyn; waarfchynl
y k , om dac dcze Torren op dunner meft aazen, eu deeze pooren voor halv
e zwempooten dienen moeten.
D e kop en poocen, gelyk 00k de boriT: en buik, zyn zwart, maar hec ruggefchiid
en dekfchaalen zyn gloeijend rood, en even als verlakt: behalven
dac, naar maate hec licht op het ruggefchiid valc, het goudglanzige daar in
doorileekt, zynde hec ruggefchiid boven dat fierlyk befchilderd met eenige
zwarte ßguuren, zoo als op de tekening te zien is. Waarfchynlyk is dit dier
hec wyf j e van N®. 7. en valt in Ooüindien-
•6. DE ZWART E DOORNDRAGER.
D e rand van het platte bekkeneel Ls niet ingefneeden. Op het midden
van het zelve zit: een zeer fcherpe, duane, lange, en achterover gebogen
e hoorn, die als een kromme doren is. Het ruggefchiid heeft twee ilomp
e verheven'heden of uitlleekfels, welke maaken, dat de rüg in het midden
fchynt in te vallen, en als een duk ce hcbben: voords is die ruggefchiid
gerand.
De pQoten zyn als in de vorige. Het geheele dier is zwart.
7. V ERL AKT E MESTKEVER. iManvetje)
De rand van hec platte bekkeneel is niet ingekerfd. Op het midden van
het zelve zit een achter over gebogen ftompe hoorn.
Het ruggefchiid heefc een vreemd maakfel: het is in de midden laag en
heeft aldaar Hechts een kleine verhevenheid, maar aan beide zyden Iteigc
het naar om hoog en maakt daar een groot uiciteekfel, waar door de rüg hol
g e l y k e n t , en, Indien men denzelven van ter zyden ziec, gelykenen deze
twee uicileekfels naar twee ftompe hoornen. Het ruggefchiid heefc boven
dat dien uicileekenden punt tuiTchen het begin der dekfchaalen, welken ik
in N°. 5, die waarfchynlyk het wyf j e is, aangetekend heb.
D e dekfchaalen zyn geribd, en de pooten van dezelfde gedaante als die
van het wyf je, onder N". 5. afgebeeld. De kleur van kop, borft, buik,
rüg en dekfchaalen, is even dezelfde, als die van het wyfje, waarom hec
onnodig is die hier te herhaaler.
Deze Tor wordc gevonden in Ooilindien.
8. TWEE-
'<> I
' i
i ' f
' I I I ' ' JI
i
'i
> 1
I'-;
f íJ i
R
• í