I I. BENDE. I. GESLACHT. REVERS.
De nagels welke aan de klauwen zitten, hebbea in zeer veelen, die ik
onderzogc heb, ook wel een afeonderlyke geleding, gelyk ook fommige
doornen, die aan 'c einde der beenen van verfcheidenen vaflzitcen, maar
alle deeze kleinere deelen ga ik voor by in 't optellen der leden, uit welke
de voeten deezer dieren beftaan.
De drie geblade bovenfte leden van de fprieten, in dit gedacht der ICevers
zyn, zooveelik weet, aan allen gemeen, uitgezondcrd aan de mannetjes
der Duinkevers, en der Meikevers, welke 'er zeven hebben, en de wyfjes
derzelven zes.
In het lendenfchild, het welk dit gellacht, behalven het maakzel der kappen
, voornamentlyk van het volgende geflacht der Mellkevers onderfcheid
, is dit verfchil, dat hetzelve in fommige Äardkevers, welkers levenswyze
met de Meflkevers veel gemeens heeft, niet alleen zeer klein en
naowelyks zigbaar is, maar ook , dat in fommige der uitlandfche Bloemkevers
dit afzonderlyk lendenfchild niet gevonden wordt ; doch dan wordt de
plaatfch van het zelve vervuld door een gelykvormig puntig utifteekzel vaß
het ruggedekzel.
^ Dit lendenfchild fchynt in het algemeen het grootfte te wezen in die fpecies,
welke het meeile de vlugt tot hunne levenswyze nodig hebben, omdat
daar door de dekfchaalen kleiner Valien , en dns minder hindernis aanbrengen
onder het vliegen, het welke zy alleen verrichten met hunne vliesvlengelen,
waarom ook in de meeile Äardkevers, aan welke het vliegen
minft te pas komt, dit lendenfchild het klyntlc, en in de Bloemkevers het
grootiie is.
In de breette der voorpooten, en in het getal van de tanden derzelven,
heeft de wyze Schepper altoos in het oog gehouden het einde, waar toe
2y dienen, en dezelven niet alleen gefchikt naar de grootte hnnner lichaamen
, maar voornamentlyk naar de hardigheid dergronden, welke zy te
doorbooren hebben, waarom men die in de Äardkevers veel Herker vindE
dan in de Boom- en Bloemkevers, en zelfsin de wyfjes derzelven, die hnnne
eijeren het diepft onder den bovengrond moeten bergen, Herker dan in
de mannetjes.
Behalven het algemeene einde, waar toe de Torren fchynen te wezen op
deeze aarde, waar van ik gefprooken heb in de inleiding op dit werk, fchynt
dit geflacht der Kevers zoo groot , en zoo verfpreid in alle waerelddeelen ,
opdat zy dienen zouden tot voedfel voor fommige vogels en viervoetige
dieren.
Het geflacht der Kevers heeft meerder onderfcheidene fpedes dan de overige
geflachten der Torren , en ik zoude dezelven gaarne in eenige familieß
iiader onderfcheiden hebben, maar de kenmerken derzelven zyn niet fliandvaftig
en groot genoeg my voorgekoomen.
Evenwel heb ik by wyze van rangfchikkinge die in Bloemkevers, Boomkevers
, en Äardkevers op elkandren laaten volgen ; omdat als dan de
overgang van de Äardkevers tot het het geflacht der Meftkevers het zachfl:e
is: ik noem de eerilen Bloemkevers, omdat de inlandfche meeftentyds zieh
op de bloemen onthouden en op dezeWen fchynen te.aazen: en uit de analogie
I. BENOE. I. GESLACHT. KEVERS. 3
logie van het maakfel beflait ik van de aitlandfchen het zelfde; De l^omkevers
vindc men zeer zelden op de bloemen, maar op de bladen der boo-
S e r aelvirditvan de Meykever, Junykever, enDumkever bekend is; De
S k l v e r s vindt men in tegendeel noch op de bloemen nocli op de bladen
der b o o ^ n dan by toeval. Ik vond t^ot deeze rangfch.kking te meerderen
grond, o^ dat ik in het maakzel deezer dieren voor het meerder ge-
S t e ook een merkelyk onderfcheid opmerkte. De
z™ onderfcheiden door de Vierkante gedaante van hun «hterlyf, als medc
d r a r een bogt die zy hebben in de zyden van hnnne dekfchaalen, welke
dLr irheeft®moeten Valien, cm ptotfcb te maaken voor het tweede bml^
fchild 't welk zy knnnen opbeuren, cm daar onder de dyen van hunne
rchterpooten te kunnen intrekken, te bedekken, en te verwarnaen; waar-
Tm dit opgebeurde fchild, wanneer men de Kever van boven a e t , aan be -
d " v Ä n uitfteekfel fchynt te maaken: zy zyn , ten derden, onderfcheidM
Soor een uitfteekfel, 't welk in iommige naar een knots, en ,n anderen
nLr een haak gelykent, 't welk de meeften uit hun hebben onder aan den
"nik tXh e n de geleding der middenpooten en achterpooten, en dat van
S e r e f n a ^ r vooren nitlleekt, waar door de geleding der m.ddenpooten alwaar
het zwaartepunt va« het dier is, verfterkt wordt en welk uufleekzel
door den wyzen maaker, die voor de behoeftens van alle zyne Schepzden
ZOO Runftigiezorgt heeft , aan deeze dieren, die ondej de aarde mt huDne
poppten moeten ultkruipen, en weer onder de aarde hunne eieren moeten
Jeggen, gegeeven is , van wegens hunne platte ligchaamen , waar door zy
orootei feweld moeten doen dan anderen om de aarden op te beuren: Ten
S e n z®yn zy onderfcheiden dooreen puntig verlengfel van het h o o r n a c h t g
rupge dekfel, dat in fommigen dezer de plaatlch vervult van het lendenfcfeld,
't welk in de overige Kerers gevonden wordt: en emdelyk daar
door, dat hun eerile buikfchild buitenge«,oon mt drie tokken beftaat, van
welke de twee zydelingfche tusfchen den rüg en de dekfchaalen mfchieten,
Tn zieh vertoonen , winneer men de Tor van boven befchouwd , en aldaar
twee zydfchilden fchynen uit te maaken. De Boomkevers zyn van achteren
ronder dande Bloemkevers, maar hebben dunner en mmder getande voorpooten
dan de Aardüevers. De Äardkevers zyn voornamentlyk onderfcheiden
door hunne fterke, breede, en grof getande voorpooten, en hunne ligchaamen
zyn van achteren door de dekfchaalen meerder bekleed dan de vorigen,
ten einde beter gefchikt te zyn om hunne woningen onder de aarde
te kunnen maaken, en te hermaaken, en beter gewapend te zyn tegen de
ongemakken en hinderpaalen welke zy aldaar ontmoeten;ik wken alle deeze
kenmerken alhier te meerder aan, opdat ik die m de körte befchryving dezer
dieren, niet nodcloos telkens zou behoeven te terhaalen: Doch alle
deeze onderfchydingen zyn zoo ftandvallig, oE in fommigen zoo dmdelyk
niet, dat ik dezelven tot een grondflag van een vafte verdeeling heb kunnen
leSRen; en wel te minder, om dat fommige uitlandfche fpecies niet and^ers
dandroog, en veeltyds zeer gebrekkig in Europe overgebragt wordende ,
het nodig onderzoek niet toelaaten^ en omdat men van hunne levenswyze
de nodige berichten niet vetkrygen k ^ . b L 0 E M
'Ml
a' Ii