M
I ' ll
I S F I :
v . * ..-J'::
50 I. BENDE. II. GESLACHT. MESTKEVERS.
49. DE GEKRUISTE.
Het maakfei van den kop van dit Meftkevertje is gelyk aan dat van alle
de overigen. De rüg is verheven rond, zeer glad, en fterk blinkende, gel
y k 00k de dekfchaalen. De kop en rüg zyn zoo donker groen, dac zy
bykans zwart fchynen, uitgezonderd ter plaarze, daar het fterkfte licllt valt.
De dekfchaalen zyn orange, maar rondom mec een zwarce rand, loopende
boven dac een zwarte ftreep dwars over dezelven. De pooten zyn blinkende
en donker bruin, gelyk hecgeheele dier van onderen. Uit Surinamen.
^ 0 <S)
D E R D E G E S L A C Ii T.
SUIKERT ORKEN.
K E N M E R K E N .
Geknotße fpricten, heßaande de knots uit àrie van een gefcheiden breeäe blaadjes.
VoQTuitßekende kaakebeencn viet drie tanden.
Gecn lendenfchild.
DE fprieten en vooruitftekende kaakebeenen onderfcheiden dit geflacht
van de cwee voorigen. Behalven dat het maakfel van het ligchaam
en van de pooten duidelyk genoeg toonen, dat het zelve onder de Kevers
of Meftkevers niet kan betrokken worden.
De fprieten beftaan, gelyk uit de tekenicg derzelven, zoo als zy zieh
door het vergrootglas vertoonen, uit tien leeden, van vi^elke hec onderile,
gelyk in meeft alle de torren, hec grooifte is. De drie volgende zyn rond
en de drie daar boven ftaande meerder peersgewyze, maar de drie bovenite,
welke het dier tegen een kan fluiten, zyn binnenwaards gebladerd, gelykenende
de twee onderile naar holle bakjes, en het bovenile naar een
dekfel. De kaakebeenen zyn zeer hart, grooc en ilerk, aan het einde gefpleeten
als in drie tanden, en zeer gefchikt om harde ilofFen te vermaalen.
Z y hebben geen lendenfchild.
I. DE SUIKERBAARD.
De fprieten gelyk ook de beenen der midden en achterpooCcn zyn licht
cailanjebruin, bezet met orange hair, en het overige van het dier blinkend
zwart. De kop is zeer aardig gefigureerd, gelyk het werk van een beeldhouwer:
midden op zit een kort dik puncje als een hoorntje. In het midden
van hec ruggedekfel loopt in de lengte een vry diepe groef, waar door
hec
m
I. BENDE. in. GESLACHT. SUIKERTORREN. 51
het ruggedekfel als in twee deelen verdeeld wo'rdj De dekfchaalen zyn in
de lengFe cevoornd en met kleine pnntjes vercierd. De borfl: en bmk zyn
met orfngl hair bezet, vooral ter zyden. De geheele Tor is platachtig.
H v l e e f t i n Suriname in het zuikerriet, dat uitgeperft zynde op hoopen
wordt wech geworpen, gelyk de inlandfche Rhenollertor in de run of het
^^Em is^™r ran'deeze, die pas half zoo groot is, maar voords is 'er geen
onderfcheid msfchen te zien. Of dit mannetjes zyn, dan of Dechcs minder
gegroeide, toen zy wormen waaren, is by my twyfelachtig.
2. DE RODDE SUIKERBAARD.
Tusfchen deeze en de vorige fpecies is geen onderfcheid dan in de Idenr
en grootte. Alles wat aan dit dieris, is brnm rood, uitgezonderd de voe-
" i k heb'eTSeergezien dan deezen, die bruin rood zyn en dit maakt het
my twyfelachtig, ofhet een byzondre fpecies is, dan of deeze bruinroo-
S d i e g e e n e n zyn, welke verfch uit hunne verandering koomende, nog
niet de ¡ewone zwarte kleur hebben aangenomen; waarom hun hoornachtia
bekleeefel ook minder hart is. . „ ^ . j-, „
Bülten deeze twee fpecies heb ik 'er geen meer gezien, welke tot dit geflacht
behooren, en die aan de kenmerken der fprieten voldoea zouden.
© © ©
V I E R D E G E S L A CHT .
II J R T E T 0 R R E N.
K E N M E R K E N .
Sprietin weih een hod- maaken, zynde de vier binnenfie kien hinnetiiaards gthlaai.
Twee moTuitßekende getande nypers.
Een lendenfchild tusfchen de dekfchaalen.
HE T merkelyk onderfcheid tasfchen de fprieten van dit geflacht en die
der twee vorigen, mitsgaders de vooruulleekende beweegbare knypers
of kaakebeenen maaken een al te groot verfchil om dezelve onder de
Kevers te teilen.
Het eerlfe lid der fprieten, 't geen nit een kas in den kop voortkomt
maakt bvkans de helft van de lengte der fpriet uit. Het bellaat uit een
Iluk, hier op voigen vyf knoopsgewyze leden maar welke op het lange
G 2 voe t -
ß - 1*1 ii''
1
: JI'
I