2-3 I. EENDE. I. GESLACHT. KEVERS.
131. DE CYLINDER.
•Bit Kevertje valcin Ooftindien dog zeer zeldzaam. Op de kop van het
z e l v e zit een Idein doorntje, 'c welk de wyfjes van deeze fpecies ontbeeren.
Kort aciicer de kop is het ruggedekfel laag, maar aanfioncs omhoog
reizende formeerc het 00k , gelyk de twee voorigen , de figuur van een halve
maan. De dekfchaalen zyn fyn geribd. Het geheeie dier is van een langw^
rpige gedaante, zeer hard en blinkend zwart.
132. DE KNOBBELRUG.
O p den kop van deezen zit gelyk in de voorigen een fcherpe doorn. Op
het ruggedekfel zit een groote dikke knobbel, welke bykans den geheekn
rng bedekt. De dekfchaalen zyn omtrend glad. Het geheeie dier is blink
e n d zwart, doch van onder zeer rnig door mooi Orange hair.
./k ken zyn Vaderiand niet.
1.33. D E ALGERYN.
In deeze zeer zeldzaame Kever moet men zieh verwonderen over het net
en cierlyk maakfel van zyn rüg er dekfchaalen. Wanneer men het ruggef
c h i ld van naby befchouwd, is het met düizenden van kleine knopjes bezei,
e n Over de dekfchaalen loopen in de langte derzelven eenige nette fyne
rechte ribbetjes, tusfchen welke de dekfchaalen even gelyk het rnggefchild
gefiguteerd zyn , doch een wcinig grover. Het geheeie dier is van endeten
CO booven brninzwart.
J n 't Kabinet van den Heer C. B Vo E T. Uit Algiers.
,134. DE GEKIBDE DREKKEVER.
V a n dit geflacht zyn 'er in Nederland verfcheidene fpecies, die niet zeer
iE gedaante, maar meeft in kleur verfchillen, en w y l ik dezelve nooit gepaart
heb können vinden, weet ik niet of dit het onderfcheid tnsfchen mann
e t j e en wyf j e is, dan of het een fpeling der natuur is, dan of het nnderfcheide
fpecies zyn. De gcmeenile zyn mooi donker blaauw en van onderen
fchitterend violet. Anderen zyn van boven donker groenachtig en van
onderen zo groen als een blinkend gefteente. Anderen v/ederom zyn bykans
zwart. Zy leeven meeft in de Paardemeft en fnorren in den avond
längs de w e g en; doch uit een voorzichtig inftinft, dat de groote Schepper
w e l k e hen als voornitgedacht heeft, verbergen zy zieh by dag legen het
roof gevogelte, en graven onder de verfche Paardemeft, waar uit zy hon
voedzel haalen, elkvoorzich, een nauw rond gat , ftyl neder in den grond,
en ZOO d iep, dac de langfte kromme bek van het roof gevogelte hen nief
k a a bereiken.
135' DE
T. BENDE, I, GESLACHT. KEVERS,
135. DE GLADDE DREKKEVER.
iS
Onder de vorige gerlbde Drekkevers vindt men ook deeze gladdei i , welke
• g e w o o n l y k ligter blaauw z yn, en fterker blinkende.
135. DE SEGHYNRUG.
D i t geheeie dier is donker caftanjehruin met een paarfche gloed, uitgezonderd
zyn oogen, welke bruingeel zyn. Het is geheel glad, uitgezonderd
het ruggedtkfel, 't wel k als van fegrjm leer is-, en 'c wel k nevens de
k o p meerder naar het zwarte helt dan de dekfchaalen.
J 3 7 . DE VINGERHOED.
In het donker caftanjebrnine van deeze Drekkever ziet men een blaEW
achtige of pnrpere gloed. Het ruggedekfel is gemaakt met zeer veel digt
b y een zittende kleine putjes als een vingerhoed. ült de Wellindien.
IS8. D E RUIGE KLEINE DOORNDRAGER.
O p den kop van dit dier zit een klein doorntje. Het ruggedekfel heeft
de gedaante van fegryn leer. De dekfchaalen zyn ligtelyk geribd. Het geheeie
dier it paarsachtig zwart, en van onderen zeer digt bekleed met geel
e horllels of hair.' Uit de Wellindien.
¡39. D E CHAMELION.
- t Geen ik van de kleur van myn eerfte B loemke v e r , en vervplgens van
eenige andere groene blinkende Keversgezegd heb, moet ik van deezen ook
a a n t l k e n e n , namentlyk, dat de kleur van deeze dieren zeer verfchillrade
i s , zynde fommige alleen gemeen groen,maar anderen, gelyk tleeze plohilderde,
zoodaniglchitterende door een vuurgloed, dat men in t vol l e zonnelicht
nauwlyks zien kan dat het dier groen is. De fprieten en pooten,
w e l k e laatlle by uitllek fterk zyn, zyn zwart met eene groene glans.
U i t de Weftindien.
140. D E SURINAAMSE DREKKEVER.
B v deezen weet ik niets aan te tekenen, dan dat ik zeer verfchillends
erootens van denzelven gezien heb, ZOG dat ik dikwerf getwyfeld heb, ot
men hen voor het zelfde dier, dan o f voor onderfcheiden fpecies te houdea
badde. Hy is geheel zwart met eenige fyne groeven in de dekfchaalen.
1 4 1 . DE RODDE DWAALER.
D e e z e , en de volgende fpecies tot N - 14p. ingelloten vindt men in Nederland
in verfcher of onder Koe of Paardemeft, fchoon den eenen zeldzamer
dan den anderen, en dezelfde fpecies, g rooter of kleiner, naar uiaaK het
d i e r , in den ßaat van een w o i m zynde, raeer of min gegroeid is. Ueeze
• !.(•
' Iii
V. {
ss.p
I
,»1 '•i
m
' i
•1',