18 I. BENDE. I. GESLÄCHT. KEVERS.
Bigen wyze, dat zy meer gelyken naar de fprieten van de Platycerus dan
naar dien van de Kevers , waar door dezelve niet als een geblade knop kuhnen
aangemerkt werden, gelyk de bygevoegde aftekening van dezelve vertoont,
c welk ik in geen andere fpecies der Kevers- cot nog toe eezien
heb. Het overig gedeelte van het maakfel van dit dier wyft genoeg aan dat
het zelve onder de Kevers behoort. Een juille aftekening verbeelt bell zyn
kroinme fnuit, en hoe wonderlyk zyn ruggedekfel gemaakt is, waar ou tcr
wederzyden twee körte,en ophetmidden van de rüg een lang rondachtiguit-
Iteeklel zit, 't welk geiyk in veel anderen Iluiten kan met den friuit, wanneer
het dier den kop om hoog beurt. Het maakfel der beenen en vocren
toont de tekening, en- hoe het geheele dier glad is, uytgezonderd aan de zyden
van-het roggedekfel, daar het de gedaante heefc van fyn fegryn leer.
Het geheele dier is zwart, nitgczonderd de bruine oogen. Dit is het e'enige
dat ik gezien beb in het Kabinei van den Hooggeleerden Heere Profeslbr
L u c H T M A N s. Ik verbeeide my uy t de Ooñiodien.
114. GOLIATDeeze
Tor heeft veel overeenkomil met N». 102. maar deeze is zoo rofg
en zoo digt befet met kort asgraauw hair op een bruin zwarten grond, dac
hy naar den felven niet gelykt: De tweetandige fnuit is 00k veel breeder
dan m de gemeide, en fchynt duidelyk gefchikt om 'er eenig voedfel mee
wech te draagen, om het welke valler te klemmen, ook" het uitíieekíel on
het hoogfle van den rag twee fcherpe panten heeft.
De bruingeele groote oogen zyn tcr zydea befchermt door de dikke uitfteekfels
die op de zyde van het ruggedekfel zitten.
Van anderen is het dier nog ruiger dan van booven, doch de pooten
zyn glad.
Dit is de eenige van deeze fpecies welke ik gezien heb in het Eabinet vaa
den Heer Profesfor LUCHTMANS. Ik twyffel niet of hy isuit America.
115. DE DRIEGAFFEL..
De kop van deeze zeldfame Kever is zeer klein, en draagt geen hoorn,
want de drie naar hoornen gelykende uitlieekfel zitten op zynen riig. in
fyn bek zitten twee platte llerke bewcegbaare fnytanden of fchaaren. Het
eerfte nltfleekfel zit op den rng eeven-boven den kop, en de twee anderen
ter plaatfche daar de rüg het hooglle is. Derng'is voorts glad en blinkende
en ter zyde- iigtelyk gerand. De dekfchaalen zyn 00k glad en blinkendei
Het geheele dier is caftanjebiuiD: de reg iets donkerder dan de dekfchaalen;
Hy valt in Ooftindien.
I I I . DE KUÍGE DRIEGAFFEL.
De kop van- deeze Kever is plat, en het bekkeneel heefc geen hoorn: maar
de rüg, welke naar achteren om hoog reift, heeft eeven achter den kop eca
kroni-achter over gcboogen fcherp uklkekfel, en ter plaatfe daar de rüg
he:
I. BENDE. I. GESLACHT. KEVERS.
het hoogfte is, nog twee, die korter zyn en recht om hoog ftaan, maar welke
veel dikker en ilomper zyn dan het voorfte, De rug en dekichaalen zyn
liatelyk gerand. .
Het geheele dier is mooi callanjebrnin en v-an onderen zeer ruig door
geel hair.
117. DE OOSTitíDISCHE ÑEÜSHOORN. Man.
Deeze heeft veel overeenkomfl met de Nederlandfche N". 120. Op den
kop zit een krom achter over geboogen fcherp hoorn, dikker en fterker dan
in de Nederlandfche. De rüg reift fchuins achterwaards om hoog,en niaalti
aldaar een verhevenheid, op welke twee ftompe knobbels zitten,
Het dier is violetzwartvalt in Oollindien, en is het mannetje van de
volgende.
118. DE OOSTINDISCHE NEUSHOORN. ffyf.
Deeze is het wyf}e van de vorige en komtook zeero-vereen methetwyfji
van de inlandfche Neashoorn. Hy heeft een klein hoorntje op den kop, en
een cierlyk indrukfel in 't Voorfte gedeelte van den rüg, -welke een kkine
verhevendheid naar agteren ma-akt.
Het geheele dier is voordsglad, de rüg is blinkend zwart, eö de d'efe'
fehaalen zyn donker caftanjebruin. Uit Ooftindien.
119. DE KLEINE NEUSHOORN.
Deeze zeer zeldzaame kleine Neushoorrt, heeft veel overeenkomfl raei &
groote Ooftindifche N». 117. doch niet alleen de grootte,maar 00k het raggedekfe!
verfchiilen veel van elkanderen. Het ruggedekfel ííeigt kort agter
den kop aanftonts fteil om hoog,en de bovenfte randkralt eenigfins om. Ogdeezen
rand zitten twee kleine fcherpe doorntjes. De hoorn op den fcop'
eindigc 00k fcherp.
Het geheele dier is fchoon- blinkend c a f t anj ebruinonde r e n i&hec mig
3net geel hair. Uic het Kabinet van den Heer Profesfor LUCHTMANS,
110. DE NEERLANDSCHE NEUSHOORN, Matir
Deeze is dé gemeene Neushoorn, welke in Nederland zieh ophoudt iiy
het zaagzel van het hont en de rim der broeibakken : van Zwamraerdans zoo^'
nitvoerig befchreeven.
Hy heeft eea krommen hoorn booven op het bekkeneel: aditer het tiooftVis
het ruggedekfel als met een duim ingedcukt, en reift daar op terftont naar"
om hoog, maakende digt b^ dé dekvleugels eén groote verheevenheid. Der
kop is van vooren, en het ruggedekfel is- terzyden bezec mét ferne geele
borftels, gelyk 00k het geheele dier van onderen, byzo-nder aan de zydb
daar inede bekleed is. De dekfchaalen zyn glad.
Het geheele dier is van boovea caftanjebruin , en van onderen lichter -(^an '
D- 3 ' Ucur r -
} l rr
mmm H