, 11 f
il
50', J. . B E N D E . XX.. G E S L A C H T . KNIPTORREN.
dcezen/'óp'deri vöbrrand van hét raggedekföl' en ook eenigCds op den kop,
en dit doe: m y denkcHj dat hy ook onder de We^iindifclie lichiende Kniptbrferi
Beiioort. Men ziet hem gelyk den vorigcQ zeer zelden.
" H y is voor het overige geheeJ vaal zwarc.
50. D E KLEINE GESTREEPTE INLANDSCHE KNIPTOR. Pl: xiiv.
Indien-dit'diertje onder de groóte Kniptorren belioorde, zou het een der
fchoonflen z yn, inaar bet , i s klein, gelyk het daarom, eens in zyn naíuurlyke
g r o o t t e , en andermaal zoo ais h,et zieh vertoont door liet vergrootgias, alhier
verbeeld wordt. Het is mooi geel. De kóp is donker blaauw; het ruggedekfcl
met een blaauwe vlak befchilderd, en drie donker blaauwe ílreepeE
loopen over de twee vereenigde dekfchaalen. In Nederiand.
21. DE ROODE ZWARTKOPTE KKUPTOR.
Deéze' heeft veci overeenkomfl met i. doch zyn dekfchaalen, zyn.
bruinaciitig rood. In Nederiand, doch niet zeer gemeen.
22. DE GESTIPTE KNIPTOR.
Het maakfiäi van dit diertje heeft meer overeeniäorofl; met de fchaarbyters!
d>ín de andere kniptorren, om dat het in de midden iets breder is. Het is
gelieel zwart, maar kort achter het ruggedekfel 2it op ieder dekfchaai eeu
mooi rond rood vlakje. In Nederiand.
23. DE GROENGLANZIGE KNIPTOR.
D e kleur van deeze Kniptor is nanwlyks te befchryven; z y is gemengd ule
de kleur van blinicend ftaal, groen, en een goud glanzige weerlchyn, byzonder
ais z y leeven. De dekfchaalen zyn, gtlyk van meeít al de kniptorren
f y n geribd. Gemeen in Nederiand. •
24. DE BLAAUWE KNIPTOR.
Het maakfel van deezen is aan den vorigen zeer gelyk. Doch hy is geheel
donkcr blaauw. In Nederiand.
¡5. HET BRUINGEELE ZWARTKOPJE.
Dít diertje is zeér klein, én daarom tweemaal vertoond. Het is brüin geel,
maar de kop is blinkend zwart, en op het midden van het ligchaain is een
pyramidale zwane vkk, van welke de pant naar achteren fehlet.
in Nederiand.
2fí. DE GROOTE BONTE KNIPTOR.
Deeze is eene der gemeenllen in Nederiand, en geheel bont uit.donker
geel groen, en groenachtig zwart. 1
Dee-
I.. BENPE. XX. GESLACHT. KNIPTORREN.
27. d e KLEINE BONTE KNIPTOR.
Df-eze verfchilt van den vorigen in maakfel, en in het byzonder^ door de
g r S t f e derfprieten. & denk dat deeze het Mannetje .s van den vorigen. De
kleur is omtrent het zeifde.
DE ZWARTE^INLANDSCHE KNIPTOR.
g e i S l blink^d zwärt, zeer gemeen m Nederiand.
D E BRUINE GROENKOP.
J e S S â e n ^ S e t -^igtÜrtbd. Inkederland.
30 DE S CHA A R B Y T E R KNI PTOR Pl: xlv.
Indien deeze de > -níeken^4^Kni i .or re n nie^h^ vo o r een
Schaarbyter, wcgens zyn maaklel, aanzien. ny b
paarfctie gloed.
31. DE GEVEDERDE, KNIPTOR.
In het maakíelvan deze Kniptor is niets vreemds, maar zyn fprieten zyn
In Daitsland, doch niet gemeen.
32, DE OOSTINDISCHE BONTE KNIPTOR.
Het ruasedekfel met zyn twee nitfteekfels van deeze Kniptor is by uitllek
or?ot h I ¡7¿eer"reemd bont uit asgraaaw en zwart en beter door de
?eLnÍn« dan door v^oorden aftebeelden, maar allervreemdft is, dat hy egea
tom? van alie andere Torren aan beide zyden met evenecm gevlckt is.
P a c h ol S t toeVallig is, dan of het das is ín al de dieren van deze fpccies
w S e í i k n t , w ^ d f t diér het ecnige « dat ik gezien heb in het Kab.net van
d s n W d Ed! Heer Dftr. van Hoei. Uit Ooamdien.
33. DE GEOOGDE.
D e ovaale zwarte vlekken in een v^itten rand op het ruggedekfel van deeze
KnYptor, maaken hem verwonderlyk. men zou m d » eeríien opflagfeezc
V l / k e n byna voor oogen aanzien : De rug iS glad, maar de d.kfchaakn
M 2