I. BENDE. VIH. GESLACHT. DREKKEVERS.
Dccze \'oorpoot is verbéeld by Letter C en de klaauw van de zelve nog
meerder vergroot zynde by Lett. D.
Dccze klaanw fchynt te bdlaan uit vier byzondere deelen , namenlyk
een vooruitilekende kromme, breede uitgehoide fchrapper, waar naaft aan
zit een lange fdierpe doorn, en deeze twee deelen maaken het voorfte van
den klaanw iiit; het overige gedeelte beilaat uit een hol bakje, 't welk de
gedaante heeft van de kelk van een opengaande bloemknop, doch nlet famengefteld
uit verfcheidene deelen.
In 'c voorite gedeelte van dezen hollen kelk, ter plaatfe, daar de klaauw
't meeil op den grond raakt, ziet men een wit dun vlies, ook bakjes gewyze
nitgefpannen , en dit maakt het Vierde Uuk van de klaauw uit.
Het diertje kan een krommen vooruitileekenden klaauv/ tegen het onderiie
iluk fiuiten , en dan fchynt dit dünne vlies om hoog te ryzen en den
kelk te fluiten, om de fyne vogtige deelen, welke het dier verzameld heeft,
te kunnen behouden, wanoeer de ganfche klaauw een rond knopje fchynt
Dit te maaken.
Wie ziet uit dit geheele famenftel niet de wysheid, magt, en goedheid,
van den oneindigen Schepper, in aan elk dier, naar zynen aart, de juille
vereifchte deeien en ieden te geeven tot dat einde , waar toe het gefchikt
i s , en die juift bekwaam zyn, om alle de behoefter.s van zyn natuur te kunnen
verkrygen.
I. DE GROOTE KOEVOLGER.
Dit geheele diertje is zeer giad, blinkende , en broin zwart: doch de
punten der dekfchaai heeft boven dat een vlak van dezelfde verwe.
Z y zyn in Nederland zeer gemeen.
2. DE KLEINE KOEVOLGER.
Ik twyfei, of deeze fpecies niet het mannetje is van de vorige. Doch het
is minder gevlakt dan de vorige , en dit is de rede dat ik 'er aan twyfel,
om dat ander/ins gewoonlyk de mannetjes mooijer zyn dan de wyfjes.
Dit diertje heeft pas de helft der grootte van het vorige. Het wordt gevonden
in de verfche koemeft, gelyk het vorige.
I. BENDE. IX. GESLACHT. KLUCHTSPEELERS. «3
N E G E G- E S L A C H T.
KLUCHTSPEELERS. PI: 32.
Sprieten mlke alkngshm ¡UHíf mräm, tenisfins kmtsgewyzi, zytuk ie Udm
tf het topeirde mn tcn gefiheiden.
De fchcenbeenen der vmpoolen zeer hreed.
Holligbeden in de borß en baik , binnen mlke de pooten kunnen ingitrokken en
verborgen mrden.
!!,E fprieten beftaan uit elf leden, gelyk die der meefte torren; zy zyn
¿5 van onderfcheiden gedaante en kleur, gelj'k by Letter A. PI. xxxit.
I beneden het vorige geflacht vertoond wordt. De bovenfte leden der
fpriet'en , welke knotsgewyze in de drie vorige geflachten digt op een zitten,
zyn in dit geflacht van een gefcheiden, zoo dat men duidelyk den fpil zien
kan die hen vereenigd. De fprieten zitten op het bekkeneel voor de oogen.
Z y hebben in den bek twee tamelyk groóte fchaaren. Het voorname kenmerk,
dat hen van andere geflachten onderfcheid, befliaat inzesgroeven om
de" pooten in te kunnen verbergen, van welke de twee voorfl:e in de borfl:
en de vier anderen in den buik gevonden worden, en geformeerd worden
door de hoornachtige ringen die de borft en buik bekieeden.
Men kan zieh naüwlyks van lagchen onthouden, wanneer men deeze dieren
in hunnenatuuriykeievenswyze nagaat. Zy leeven veeltyds onder de
Schaarbyters en Mieren in zandige gronden, en worden van dezelve vervoi'
d cn aangetail om hen tot aas te gebraiken; maar, zoo ralch zy gewaa°
worden, dat z y aangetail worden, trekken zy hunne fprieten, en 'e
grootfte gedeelte van den kop, onder het ruggeddcfei, en fluiten den kop
digt tegen de borft: op "t zelfde oogenblik trekken zy hunne pooten in, en
laaten äch rollen of vallen, zieh verlaatende op hunne zeer harde bekleedf
e l , en alsdan kan men hun naauwlyks van een rond kluitje aarde ondrfcheiden.
Eeril verbergen zy hunne voeten achter de breede fcheenbeenen, verbeeld
by Lett. B. en dan de fcheenbeenen in de bovengemeide holligheden,
en weeten voords alle de leden zoo digt in een te fluiten, dat zy nergens
kunnen gekvvetH; worden. In dien toeftand veinzen zy zieh geheel dood te
weezen, en iaaten zieh door hunne vyanden draagen en fleepen zoo ver zy
willen, en wanneer deeze meenen den prooi wel geborgen te hebben, loopen
zy weer wech; en indien zy op nieuws aangevallen worden, handelen
z y , gelyk tevooren, tot dat hunne vyanden moe worden, en veel moeite
en tyd verfpild hebbende, hen laaten loopen.
Schoon dit geflacht vliesvleugels heeft, heb ik hen nooit vliegende gevonden
,