Mi'
I i L SENDE. I. GESLACHT. KEVER&
43. DE ROOZENKEVER.
De kop en rüg van deze Bloemkever zyn zwart, maar zoodanig digt bezet
met geel hair, dac men die eerder geel dan zwart zoude nioeten noemen.
De dekfcbaalen zyn mooi geel, rondom verfierd met een fyn zward randj
e , en op yder dekfchaal befchilderd mec drie vierkantige zwarte blokjes.
Het lendcnfchild is insgelyks zwart. De dekfchaalen dekkcn het geheele
ligdiaam niet, maar een merkelyk gedeelte van het achteriyf is bloot, plat,
cn digt bezet met geel hair. De pooten z.yn dun en lang gelyk üie van de
twee voorigen. In Nederland.
44- DE GESPIKICELDE GRAUWE.
Op de grauwe rüg van deezen zitten alleen twee zwarte ftippen, dochzync
grauwe delifchaalen zyn digt daar mede befchilderd; van onderett is hy
geheel grauw.
Een afgefcheiden lendenfcbild heeft hy niet.
Uit Jamaica in 't Kabinet van den Hter MEUSCHEN. .
<9 'S 0 #
B O 0 M K E F E R S.
N'A de Bloemkevers doe ik volgen die familie der Kevers, welke ik meeft
gevonden heb, dat op de boomen hun voornaamfte verblyf houden,
of die van der zelver. bladen voedfel trekken. Het is waar dat ik dit van de
Uitlandfche fpecies niet kan beveftigen, maar ik heb dit vooronderfteld nit
de gelykvormigheid van hun maalifei. Zy verfchillen tog van de Bloemkevers
daar in, dat zy van achteren ronder dekfchaalen hebben ,. en dat zy allen
ond)eer£n het knots gewyze uitileekfel dat de meelie der Bloemkevers
aan den eerilen hoornachtigen ring van den buik hebben, als mede dat zy
de dyen onder het buikfehiid niet knnnen intrekken , 't geen ik van de
Bloemkevers aangetekend heb. Zy verfchillen van de Aardkevers, welke op
deeze znllen volgen, door minder breede en minder gerande beenen in hnnne
voorpooten te hebben, fchoon men in aanmerking neemen moet, dat
hnnne rupfen onder den grond leeven, en zy daarom nit de aarde moeten
werken, zoo ras zy uit hunne poppen voortkoomen, en daar in gok wederom
hunne eieren moeten leggen, en om deeze redenen de tot dat einde
gefchikte voorpooten met malkanderen gemeen hebben: doch met dit ontierfcheid,
dat zulken, die in zeer zavelige gronden , of ili geheel vergaan
hout, of bladen hun verblyf houden, deeze ilcrke voorpooten können
ontbeeren ; het geen voor al meer dan waarfchynlyk is in de Lang-^
Und. De voeten zyn in deeze Boomkevers 00k meerendeels langer dan
in de Aardkevers. De wyfjes uit deeze Torren zyn meerendeels van de
jaanEecjes onderfcheiden door haare, meetdere dikte, behalven dat zy, of
I. BENDE. I. GESLACHT. KEVERSi
in 't geheel niet, of minder geknobbeld zyn, 't welk de wyze Schepper
hun gegeeven heeft, om te gemaklyker en dieper m den grond te kunnenb
ö o r f n f L n einde hunne eieren dieser, en derhalven warmer en veü.ger,
K kuni'en.verbergen. Voor 't overige hebben deeze met de Bloem^ ea
i a r Z e v e r s het mlakfol hu.mer fprieten en voeten gemeen, ultgezonderd
dat de Mey- en Duinkever meerder geblaade leden in de knoppen hunnet
fprieten hebben, dan de overigen.
45. MEIKEVER. Man.
Het bekkeneel van deeze Meikever is van achteren rond verheven, voör^
waards neérhellende met een plat gedeelte, dat naar een fnuit gelykent, doch'
dat boven den bek Vierkant uitfteekt, en met een fyn randje omzet is . j y n -
de de bek met zyne vry groote twee drieledige voelders hier onder verborsen.
De ooeen zitten t gelyk in dit ganfche geflacht, m dm rana van net
achterhoofd op zulk een wyze dat zy opwaards . ne^erwaards, en zyoeinga
alles zien kunnen. Even voor de oogen zitten de fprieten, welke beftaan uic
tien leden, van welke de zeven bovenfte in de mannetjes bmnenwaards geblaad
zyn ...welke blaadjes zy van malkanderen fpreiden, wanneer zy zieh
gereed maaken tot vliegen, maar tegeneenfluiten wanneer zy ftil zitten ot
loopen, zoo dat deeze blaadjes alsdan een eenigen knop fchynen uittemaaken.
De drie onderfte leden der fprieten zyn van een onderling verfchiliende grootte
en gedaante, en bell te kennen uit de hier by gevoegde afteeldmg, (dieonder
deeze Meikever geplaatll is) zynde in het onderftelid aanmerkelyk,.
dat het niet alleen een rondé bogt heeft ter plaatfe , daar Het voor het bolrond
aitllekend 00g heenfcbiet, maai dat de wyze en voor men ich en üwrcn
zorgdraagende Schepper het 00g op die plaats mét een bandel zachte
hairties bezef heeft, waar doOr het oog met alleen ten deele beve.ligd*
worclt. maar 00k, zoo dikwils de fprieten bewogen worden, fchoon atgeveegd
wordt, gelyk de menfchen, viervoetige dieren, en vogels d't doen
met hunne oogleden. Ea dit nut der fprieten is m dit- geflacht en anderen
op te merken, in welke de fprieien even voor de oogen geplaatft zyn. Het^
rufigefchild is ligt gerand. Over ieder der dekfchaalen loopen dne- ribbeties
De dekfchaalen zyn korter dan het ligchaam, 't welk van achteren
nederwaards zeer fpits afloopt, doch dit gedeelte echter 00k met eenhoornachtia
bekleedfel gedekt, gelyk de borft en bmk van alle de Torrea
daar mede bedekt zyn. De beenen van de voorpooten zyn lets breeder eaplatter
dan de anderen, en buitenwaards met twee tandjes of doornen verfterkt,
daar in tegendeel die Tor ren, die in de aarde en meft het meell verkeeren,
met dril of vier zwaarder uitlteekfels, en met breeder beenenan
Herker dyen vnorzien zyn. ,„ . , - , .
Ueeze fpec.es is gewoo,.iyk ligt caflanje bruin, bellrooid als met een wit
Hof, doch het welk 'er afilyt, wanneer zy eenige dagen gevloogen hebben.
Sommigen hebben dit Witte ftof veel, en anderen weimg ; m fomtnigen is
de rüg ligt bruin, en anderen zeer hellende naar 't zwarte. De borft en Ket
voorfte gedeelte van den buik is met asgranw , ot vuilgeel, hair digt bezet,,
'f!