•
• s« L BENDE. I. GESLACHT. KEVERS.
kleur, het maakfel der fprieten ziet gy verbeelc onder lett. A , dat der
voorpoot onder lect. B, en dat van de achcerpooc onder letter C. Uit deeze
afbcelding ziet men dac de leeden der fprieten tien in getal zyn, en dus zyn
de meeilen in die geflacht, zoo niet allen.
Uic de vergelyking der leeden van de voorvoet blykt, dat 'er een grooc
- verfchii is in hec maakfel, en niet minder in dat der beenen.
121. DE NEUSHOORN. U^yf.
Deeze is het wyfje van den voorigen: het dier raifcht den hoorn op het
. bekkeneel; en het ruggedekfel is minder verheeven, maar vorder is het aan
hec mannetje gelyk.
122. DE ALOE.
Deeze heefc geen hooro op den kop maar drie uitileekfels op het ruggedekfel,
aan welken het voorile zeer naar een hoorn gelykent: 'er zyn veelen
van deeze fpedes, die in groote van ligchaam; in groote der uitfleekfels,
en in gladdigheid veel verfchillen, doch echter dezelfde fpecies fchynen
te zyn. De dekfchaalen zyn glad. Het geheele dier is zwart, en van
ooderen, gelyk ook de dyen en beenen dicht bezet mec bruin geel hair.
. Uit Surinamen.
123. DE RENOSTER.
Op de kop van deezen Kever fl:aat een körte hoorn, welke een weinig
achterover gebogen is. Hec ruggedekfel is cierlyk gefigureerd. De dekfchaalen
zyn niet regulier geribd, maar ook niet volkomen glad te noemen.
Het geheele dier is zwart.
In het Kabiaet van den HEERE Prince van ORANGE. Uit de Weilindien.
124. TYPHON. Man.
Op de hooge zandige gronden in Nederland vind men in Juny deeze geheel
zwarte Tor. Het bekkeneel is gefigureerd: aan yder zyde van het verheeve
ruggefchild zic een vry llerke vooruicileekende doorn, die ter helfe
zyner lengte eenigflncs geknobbeld isj tusfchen deeze twee doornen zic op
hec verhevenile deel van den rüg nog een derde kleiner ook vooruitfteeken-
. de doorn, de dekfchaalen zyn fyn geribd.
Van deeze fpecies beb ik 'er eerien die Hechts de helft der grootte van
deezen heeft, doch ik denk niet dat het een afzonderlyke fpecies is.
125. TYPHON. Wyf.
Deeze verfchilt niet van den voorigen dan in het maakfel van het ruggefchild,
waar op de doornen ontbreeken, hebbende alleen ter plaatfche daar
de^elve zoade moeten ziccen, eenige infnyding.
126. DE
I. BENDE. I. GESLACHT. KEVEKS.
12(5. DE SPLEETRUG.
De kop van dit dier is vreemd gefigureerd, eindigende in een fpitfche
fiiuit, bezyden welken een weinig naar aciiceten nog twee ftoinpe uicfteekfels
zitten, bykans van dezelfde gedaante, waar door het bekkeneel ingedrukt
fchync, iormeerende een verheven randje tegen den rüg. De rüg ii
zeer veiiieeven en groot, lastende in het midden een peers gewyze holligheid
Over, van welke de punt naar achteren fehlet: zittende in het vooreinde
van deeze holligheid een ftomp knobbeltje. De dekfchaalen zyn diep
geribd, en ieder voorn heeft een grootte menigte van kleine putjes. De
dyen der voorpooten zyn zeer llerk met groote uitileekende Tanden, Het
geheele dier is zwart.
U i t het Kabinet van den HEERE Prince van ORANGE.
127. DE STYLRÜG.
Dit dier is van het voorige voornamentlyk onderfchyden door het tn^s^-
Tel van fyn rüg, die even achter den kop fteil om hoog reift, en op zyn halfmaansgewyzen
hoogen rand vier kleine pnntjes vertoont. De rüg is ook
wel in het midden als in tween verdeeld , doch veel minder dan m den
voorigen. De pooten zyn ook in proportie van zyn grootte veel kieiDe!-,
Voor 't overige is de gedaante zyner leeden, en zyn kleuf dezelfde.
Uit de Ooftindien in het Kabinet van den Heer C. B. Vo E T.
1 2 8 . ALOÉUS.
Op den kop van deeze Kever zitten twee kleine Knobbelsi Achter deskop
op het voorfte gedeelte van het ruggefchild zit een ftompe doBri>, achter
welken het ruggedekfel een duk heeft welke op yder zyde een verhevenheid
maakt. Het ruggefchild is ten deele glad, ten deele als fegryn Jeef
op een regelmaatige wyze gefigureerd. De dekfchaalen zyn glad, loopende
Over dezelve flechts weinige voorncn. De Tor, naar welke deeze gefchiiderd
is, was bliniiend zwart, maar ik heb van dezelfde fpecies ook gezien, dis'
c^lanjebruin waren. Uit Surinamen.
129. DE MAHOIMETAAN.
Deeze Kever is zeer kenbaar door de dok op zyn ruggedekfel, welke tenzyde
een fcherpe verheven rand makende de figuur van een halve maaa verr
toond. De dekfchaalen zyn zeer ligteiyk geribd. Uit Africa.
130. DE DUKDRAGER.
Deeze heeft eenige overeenkomfl met den voorigen , doch zyn ruggedeKfel
heeft even achter den kop een klein doornachtig uitfteekfei. Het raggefchiid
is glad, maar de dekfchaalen fyn geribd. Het geheele dier is caßaujebruin.
Uit de Weflindien,
31. DE-
4
• f f
. l i
= rt
1 : : M