
POA SUDETIGA HAEÏÏCO.
Silezisch Beemdgras.
Engelsch: Broad leaved Meadow Grass.
Hoogduitsch: Sudetisch Rispengras.
Bloeit: Junij—Julij
Stelsel van Linnaeus: Cl. III O. II Triandria Digynia.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Monocotyledoneae. Ord. Gramineae.
Geslachtskenmerken: Zie Deel YIII No. 571.
Soortelijke kenmerken: Caespitosa, culmis compressis erectis basi vaginis cinctis, foliis late line-^
aribus planis abrupte acuminatis et saepe cucullato-contractis, vaginis ancipitibus, ligula brevi obtusa,
panicula elongata ramis scabris, inferioribus quinis, spiculis ovato-oblongis 3—5 floris, floribus elevato-5-
nerviis, glumis et glumellis lanceolatis acutis.
Zodevormend; halmen saamgedrukt, opgericht, aan den voet met bladscheeden omgord; bladen breed
lijnvormig plat, plotseling spits toeloopend en dikwijls kapvorming toegenepen; bladscheeden twee-
snedig; bindseltje kort, stomp; bloempluim lang, met ruwe takken; de onderste vijftallig; bloempakjos
eirond-langwerpig, 3—5 bloemig; bloemen met 5 scherp uitkomende nerven; kelk- en kroonkafjes
lancetvormig, spits.
Deze soort is zeer kennelijk aan hare plotseling spits uitloopende en in een kapje saamgedrongen
bladen, en aan de tweesnedige afgeplatte onvruchtbare bladbundels. Poa rubens Moeneh, F. quadri-pedalis
Ehrh., P. sylvatica VUL, P. trinervata D. <7., P. Chaixi VUL Festuca compressa D. C.
Verklaring der afbeelding: a bladspits; b bloempakje; c onderst kroonkafje; d bovenst id.;
e vruchtbeginsel.
Groeiplaats : Hooge gebergten in Caucasië en Zuid-Europa; lagere streken in Midden- en Noord-
Europa tot Finland. Westphalen en de Rijnstreek, in Frankrijk in de Vogezen, in de Jura en in het
Maasdal. Sporadisch in Engeland.
Nederland: Het eerst gevonden in 1894-, onder eikenboomen op het buitengoed „het Hassink” te
Epse, gemeente Gorssel, door den heer H. J. Kok Ankersmit, die ons de op onze afbeelding voorgestelde
exemplaren heeft aangeboden.
Gebruik: Deze soort is door Watson als een geschikt voedergras aanbevolen en verdient dus de
aandacht der landbouwers.