
LOTUS T E N U I F O L I U S Rehb.
Smalbladige Rolklaver.
HoogdvÄtsch: Scbmallblättrige Horn-Klee.
Engelsch: Narrow leaved Bird’s Foot Trefoil.
Bloeit: Mei—October. 9)..
Stelsel van Linnaeus : 01. XVII. Ord. IV. Diadelphia Decandria.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. O. Papilionaoeae.
Geslachtskenmerken: Zie Deel III, No. 183.
SoORTELUKE kenmerken: Glaber vel subbirsutus, caulibus procumbentibns saepius elongatis,
foliis breviter petiolatis; foliolis lineari-obovatis linearibnsque, pedunoulis tennibus 1 —5 floris foliis
multitoties longioribus, calycis laciniis e basi triangulari subulatis tubo sub-aequilongis sub-
aequalibus, vexillo orbiculato alis oblongo-ovatis, carina subrhomboidea rectangule adscendente,
leguminibus linearibus teretibus rectis.
Kaal of min of meer behaard; stengels kruipend, dikwijls lang uitgegroeid; bladen kortgesteeld;
blaadjes lijnvormig-omgekeerd-eirond en lijnvormig; bloemsteeltjes dun, 1—8 bloemig, veel langer
dan de bladen; kelkslippen driehoekig-priemvormig, ongeveer even lang als de buis en onderling
gelijk; vlagje schijfrond; vleugels langwerpig-omgekeerd-eirond; kieltje min of meer ruitvormig,
rechthoekig, opstijgend; peultjes lijnvormig, rolrond, recht.
Onderscheidt zich van Lotus comiculatus L. Fl. Bat. UI, 183, hoofdzakelijk door zijn tengerder
vorm en meer lijnvormige blaadjes. Volgens de oudere auteurs zouden bij baar de vleugels der
bloemkroon smaller zijn dan bij L. comiculatus; volgens anderen is de smalheid der vleugels geen
onderscheidend kenmerk van onze soort. Ik kan dit bevestigen door de beide figuren onder d
onzer afbeelding, die van overeenkomstige exemplaren zijn. De afbeelding van L. comiculatus
Fl. Bat., deel III, 183, vertoont even smalle vleugels als de smalste op onze afbeelding.
Vergelijkt men onze plant met L. comiculatus dan moet men aannemen, dat de bodem, de
groeiplaats op ziltige gronden,hier van invloed is. L. comwulntm L.var.UnuifoUus,L. tennisKit.;
L. decumbens Engl. Bot.
Verklaring- der afbeelding : a. bladen; b. bloem; c. kelk; d. vleugels; e. vlagje; ƒ. g. kieltje;
h. hauw; i. vrucht; Tc. zaad.
Groeiplaats: Op vochtige, ziltige weiden en kustlanden. Midden- en West-Azië, Egypte,
Taurië, Transkaukasië, Noord-Perzië, Afghanistan, Europa, Noord-Afrika.
Nederland: Op grasvelden naar den zeekant. In Zeeland, Noord-Brabant en in Groningen.
Het op onze afbeelding voorgestelde exemplaar is ons in Sept. 1894 aangeboden door den
Heer W. W. Schipper te Winschoten, Lid Ned. Bot. Ver., en door hem gevonden bij genoemde
stad, op een weiland, welks bodem bestond uit kalk-arme potklei (zeebezinking).