
TH 1 L I C T R Ï Ï I F L E X U O S U I Beruh.
Heen en weer gebogen Waterruit.
Hoogduitsch: Hin und bergebogeüe Wiesenraute.
Engélsch: Flexuous Meadow Rue.
Bloeit: Mei—Juni2j..
Stelsel vast Linnaeus : Cl. XIII. O. V. Polyandria Polygynia.
Natuurlijk Stelsel: Yasculares Dicotyledoneae. O. Ranunculaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Deel XII, No. 928.
Soortelijke kenmerken: Radice repente, caule erecto-flexuoso a basi ad paniculam usque foliato,
petiolis partialibus striatis lineis prominentibus angulatis, foliolis cuneato-obovatis trifidis et quinque-
dentatis subtus glandulosis, auriculis vaginarum brevibus rotundatis patulis, stipulis nullis, ramis
paniculae subborizontalibus divergentibus, floribus sparsis subumbellatis staminibusque pendulis,
carpellis brevioribus ovatis aequalibus, circa circum argute costatis.
Wortel kruipend; stengel opgericbt, eenigszins heen en weer gebogen, van den voet tot de
bloempluim bebladerd; zijtakken der bladstelen gestreept met scherp uitkomende kanten; blaadjes
wigvormig of omgekeerd eivormig, driespletig en vijftandig, van onder met kliertjes bezet; oor ij es
der scbeeden kort, rond, uitgespreid; geen steunblaadjes; bloempluim met min of meer horizontale
en afwijkende takken; bloemen verspreid, min of meer in schermen hangend, evenals de meeldraden;
vruchtjes kort, eirond, gelijk, in de rondte scherp geribd.
Onderscheidt zich van T. sylvaticum (PI. Bat., deel XII No. 955) voornamelijk door de scherp-
kantigc zijtakken der bladstelen, door de vrucht, die met 10 gelijke ribben aam alle zijden gelijk
is, terwijl die van T. sylvaticum aan de binnenzijde gezwollen, aan de buitenzijde regt is. Als overige
kenmerken zijn opgegeven het bebladerd zijn van den stengel van onder op en de meer of min
heen en weer gebogen stengels; doch ik acht deze niet standvastig. Het eerste verschijnsel hangt
van omstandigheden af, gelijk genoegzaam is aangetoond door Crépin, Flore Beige êtud. par fragm.
fase. 4, 8. — Ook het al of niet ontbreken der steunblaadjes is geen kenmerk. Zie Koch, Syn. Fl.
Germ. ed. 2. p. 1016.
De bladen van onze plant zijn aan de onderzijde bedekt met kliertjes, die een sterken, onaan-
genamen reuk verspreiden (T. minus v. glandulosum, Koch Syn. ed. 2 p. 4).
Ik houd dezen vorm en die van T. sylvaticum Koch, beschreven door mijn voorganger in deel XII,
No. 955, voor twee verscheidenheden van T. minus L. — Thalicirum pubescens Schleich. D. C.
Syst. 1, 176, T. montanum glandulosum Wallr. T. saxatüe D. C. pro parte, T. collimm Wallr. T.
dexuosum Reich. T. Jacquineanum Koch.
Verklaring der afbeelding: a blaadje; b id. onderzijde met de kliertjes; c bloem; d vrucht.
Groeiplaats. Heuvelachtige streken. Midden-Europa, van Denemarken en Zuid-Zweden tot
noordelijk Italië en Spanje.
Nederland. Lek-oever bij Vianen, de Wilpsche dijk en de Platvoet bij Deventer, Oosterhoutsche
bosch bij Nijmegen. Het hier afgebeelde exemplaar, gevonden op de duinen bij Monster in Juni 1894,
is ons aangeboden door Mej. C. E. Destrée, die haar op deze groeiplaats ook reeds in 1887 heeft
aangetroffen.