
CORTINIARIUS ALBO - VIOLACEUS
Jsk^LZ
CORTINARIUS ALBO-YIOLACEUS Fries.
Wit-violctle Corlinarius.
Herfst.
Stelsel van Linnaeüs: Cl. XXIV. Sect. V. Cryptogamia Fungi.
Natuurlijk Stelsel: Cellulares Mycetes. O. Hymenomycetes. Trib. Agarieineae.
Geslachtskenmerken : Zie Deel XVII, No. 1315. Ondergeslacht: Cortinarius Inoloma.
Soortelijke kenmerkes: Pileo eamoso fibrillis innatis sericeo demum late gibbo, stipiteque
clavato medio subcingulato violaceo-albicautibus, lamellis adnexis subdistantibus serrulatis, primo
cinereo-violaceis demum cinnamomeis.
Hoed vleezig, zijdeachtig, met een breeden bult; steel knotsvormig, in het midden met een
dunnen ring of gordel, violet-witachtig even als de hoed; plaatjes aangehecht, eenigszins wijd
gezaagd, eerst aschkleurig violet, daarna kaneelbruin.
De hoed is omstreeks 1 dM. breed of minder; het vleesch sappig, blaauw-wit. Coote 111.747.
Saccardo, Syll. V, 925, Prodr. 312; Arch. Kruidk. Ver. XIV, 62; Wemm. 153 en 155.
Groeiplaats: In loofbosschen.
Nederland: Leiden, Apeldoorn. De afgebeelde exemplaren zijn gevonden in het Bikberger
bosch bij Naarden, door Mevr. W. I saachsen—Düdok van H eel en mij, in Sept. 1896.