POLYPORUS BETULINUS FRIES. 1585 .
M È k
POLYPORUS BETULINUS Fries.
Berken-Polyporus.
Hoogduüsch: Birken-Löcherpilz.
Engelsch: Biroh-Polyporus.
Herfst.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXIV. Sect. V. Cryptogamia Fungi.
Natuurlijk Stelsel: Cellulares Mycetes/O. Hymenomyoetes Trib. Polyporei.
Geslachtskenmerken: Zie Deel. X, No. 730.
Soortelijke kenmerken : Pileo e carnoso suberoso ungulato obtuso azono glabro, vertice oblique
umboniformi, pellicula tenui secedente, poris serotinis curtis minutis inaequalibus demum
secedentibus.
Hoed vliezig, daarna kurkachtig, hoefvormig, stomp, zonder concentrische kringen; aan den
top schuin gebocheld, met een dun en afeeheidbaar huidje bekleed; poriën laat uitkomend, kort,
klein, ongelijk, later van den hoed los latend.
Fries. Syst. 1 p. 358, Gres. Scott. t. 246, Rostic, t. 22,, Weinm. p. 320, Boletus Buil. t. 312,
Bolt. t. 159, Sow. t. 212, Ft. Dan. t. 1254, Bol. suberosus L. Suec. 1253, Wulf. in Jacq. Coll. t.
p. 344, B. suUyrius Scop
VERKLAMNa der aebeeldino: a. zijdelingsch; b. poriën; c. doorsnede.
Groeiplaats: Op berkenstammen.
Nederland: Door Prof. C. A. J. A. Oudemans vermeld als gevonden bij Lochem door Mej.
J. Staring in Sept. 1877.
Het hier afgebeelde exemplaar is gevonden den 23sten September 1896, door Mevrouw V . D.
I saachsen—Dudok van Heel en mij in een der bosschen bij Naarden.