
P L A T A E TH E R A CIILORAETHA Cus t .
Groenachtig Standelkruid.
Hoogduitsch: Grünblütige Kuckucksblume.
Engélsch: Frog Habenaria.
Bloeit: Mei—Junij 2|-
Stelsel van L innaeus : CL XX. O. ï | Gynandria Monandria.
Natuurlijk Stelsel: Yasculares Monocotyledoneae. O. Orcbideae.
Geslachtskenmerken: Zie Deel III, N°. 225.
SoorTelijke kenmerken: Tuberibus oblongis apice attenuatis obtusis, foliis radicalibus binis sub-
oppositis magnis petiolatis obovato-oblongis obtusis, caulinis paucis bracteiformibus lanceolatis, caule
èlato, spica laxa multiflora, bracteis oblongo-lanceolatis obtusis ovario aequilongis, floribus albo viren-
tibus inodoris, perigonii phyllo superiore cordato-ovato cum binis interioribus fornicato, lateralibus
externis binis ovato-lanceolatis patentibus, labello indiviso lanceolato obtuso, calcare filiformi subcla-
vato ovario duplo longiore, loculis versus basin divergentibus.
Wortelknollen langwerpig, aan den top versmald, stomp; wortelbladen tweetallig, min of meer
tegenoverstaand, groot, gesteeld, omgekeerd eirond-langwerpig stomp; stengelbladen schaarsch, schutbladachtig,
lancetvormig; stengel boog; bloemaar los, veelbloemig; schutbladen langwerpig-lancet-
vormig stomp, even lang als het vruchtbeginsel; bloemen wit-groenachtig, reukeloos; bovenbloem-
dekblad hartvormig-eirond, met de twee binnenbladen gewelfd; de twee buitenste zijbladen eironde
lancetvormig uitgespreid; lipje onverdeeld, lancet vormig stomp; spoor draad vormig, min of meer
knotsvormig, ongeveer twee maal langer dan het vruchtbeginsel; hokjes van den helmknop aan den
voet uiteenwijkend.
P. montana Schm. Orchis virescens Zoll. O. montana Schm. Habenaria chlorantha Bab.
Onderscheidt zich van de Platanthera bifolia Rich. (Flor. Bat. Deel U I N° 225) voornamelijk door
de aan den voet wijd uiteengeplaatste helmhokjes, de kortere spoor, en de elliptische en niet ronde
hechtklieren. De bloemen zijn bij gene wit, bij onze plant lichtgroen.
Verklaring der afbeelding: a Bloem met vruchtbeginsel en spoor; b bloem vergroot; .c en d
stuifmeelklompjes.
Groeiplaats. In loofbosschen, van Scandinavië en Noordelijk Rusland, Siberië tot den Altaï; Trans-
Caucasië, over geheel Europa en in Noord-Afrika.
Nederland. Zeldzaam. Op sommige plaatsen in Limburg, aan het Jagthuis bij Zutphen, in ’t Ooster-
houtsche bosch bij Nijmegen en bij Meppel.
Het op onze afbeelding voorgestelde exemplaar, uit de omstreken van Maastricht, is ons in Mei
1894 aangeboden door den eerw. Heer E. J. M. de Haas S. J., lid der Ned. Botanische Vereeniging.