m*. / n S i i i l E S ï
DIANTHUS ARMERIA L . 1521 .
D I AI T Ï ÏÜS A R I E R I A L.
Behaarde Anjelier.
Hoogduitsch: Rauhe Nelke.
Engelsch: Deptford Pink.
Bloeit: Julij—Augustus. § .
* Stelsel tan Linnaeus : Cl. X. 0. III. Deoaudria Trigynia.
Natuurlijk Stelsel: Tasoulares Dicotyledoneae. O. Sileneae.
Geslachtskenmerken : Zie Deel V III, No. 578.
Soortelijke kenmerken : Glabrescens Tel adpresse pilosus, caule ramoso, foliis linearibus stciotis,
radicalibus latioribus obtusis, floribus fasoiculatis, squamis viridibus subulato-attenuatis tubum calycis
aequantibus, petalis purpureis barbulatis oblongis.
Min of meer kaal of met aangedrukte haartjes bezet. Stengel Tertakt; bladen lijnyormig, gestrekt;
de wortelbladen breeder en stomp; bloemen in bundels; kelkschubben groen, in een priemyormige
punt uitloopend, eyenlang als de kelkbuis; kroonbladen purperrood, langwerpig, aan den top eenig-
zins getand.
Verklaring: der Afbeelding. o. Bloemen; b. bloem yergr.; c. zaad.
Groeiplaats. Open drooge plaatsen in bosschen. Kaukasië, Armenië, Europa, behalye het noorden
Tan Scandinavië en Rusland. Noord-Amerika. Ontbreekt in Ierland.
Nederland. Op grazigen zandgrond. Z. Beveland, Schouwen, Duiveland, bij Zutphen, Arnhem,
Doetinchem, Heumen, Mook, tussohen DeuTen en Zevenaar, bij Gassel (N. Brabant), bij Nijmegen
en bij Maastricht.
Het op de afbeelding voorgestelde exemplaar, gevonden bij Maastricht, is ons aangeboden door
den eerw. Heer E. de Haas , lid der Nederl. Botan. Vereeniging aldaar, in Aug. 1893.