
CYIOSÜEÜS ECHMATÜS L.
Stekelig Kamgras.
Hoogduüsch: Stachliches Kammgras.
Engelsch: Rough Dog’s Tail Grass.
Bloed: Mei—Junij 0 .
Stelsel van Linnaeus:. Cl. III. O. II. Triandria Digynia.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Monocotyledoneae, O. Gramineae.
Geslachtskenmerken: Zie Deel VIT, No. 531.
Soortelijke kenmerken : Culmis erectis superne nudis, foliis glabris. late linearibus acuminatis
margine scabris, ligula oblonga, paniculae densae ovato-oblongae uuilateralis ramis brevissimis breviter
dichotomi8, spiculas _ alias fertilis bifloras alias steriles distiche pectiniformes fascieulatas edentibus,
glumis lanceolatis subulato-attenuatis flosculos oblongo-lanceolatos subsuperantibus, glumella lanceolata
superne scabra bidentata inter dentes arista ea longiore aucta, glumellis spiculaè sterilis subae-
qualiter distantibus lanceolatis, inferioribus longe superioribus brevius aristatis..
Halmen opgerigt, van boven naakt; bladen kaal,' breed lijnvormig, spits toeloopend, met ruwen
rand; bindseltje langwerpig; bloempluim gevuld, eirond-langwerpig, eenzijdig, met zeer korte, kort
gevorkte takjes; eenige aartjes vruchtbaar, tweebloemig, andere onvruchtbaar, tweerijig-kam-
vormig, in bundels bijeen. Kelkkafjes lancetvormig, priemvormig versmald, min of meer boven de
langwerpig-lancetvormige bloempjes uitkomend; bovenst kroonkafje lancetvormig, van boven ruw,
dubbel getand, met een naald in ’t midden, die langer is dan de tandjes; kafjes van het onvruchtbare
aartje op min of meer gelijken afstand, lancetvormig; de onderste lang, de bovenste korter genaaid.
Chrysurus echinatus P. B. Phalona echinata I)um.
Verklaring der afbeelding: a onvruchtbaar aartje; b bloem; c kelkkafje; d bovenst kroonkafje;
e onderst kroonkafje.
Groeiplaats: In bouwlanden, in kreupelhout en langs wegen. Klein-Azië, Caucasië, langs de
Zwarte Zee, geheel Zuid-Europa, Noord-Afrika, Canarische eilanden, Madera. Sporadisch in België
en Engeland. Ontbreekt in Noord-Duitschland.
Nederland. In 1867 gevonden door Prof. Oudemans en Dr. van der Sande Lacoste bij
Amsterdam, in 1877 door den Heer H. J. Kok Ankersmit, in een klaverveld bij Apeldoorn.
Het afgebeelde 'exemplaar, van laatstgenoemde groeiplaats afkomstig, berust in het Herbarium
der Ned. Botanische Vereeniging.