
AGARICUS GEOPHYLLUS SOW
A G AMC U S GEOPHYLLUS Sow.
Herfst.
Stelsel van Linnaeüs : Cl. XXIV. Sect. V. Cryptogamia Fungi.
Natuurlijk Stelsel: Cellulares. Mycetes. O. Hymenomycetes. Agaricineae.
Geslachtskenmerken; Zie deel X, No. 725. Ondergeslacht Inocybe.
Soortelijke kenmerken .* Pileo subcarnoso conico dein expanso umbonato laevi fibrilloso-sericeo,
stipite farcto aequali firmulo albo apice albo-farinaceo, cortina fibrillosa, lamellis adnexis confertis ex
albo sordidis demum terreis.
Hoed min of meer vleezig, kegelvormig, later uitgespreid, met een bult in ’t midden, glad, met
zijdeachtige vezeltjes dicht bekleed. Steel gevuld, gelijk, vrij stevig, wit, aan den top meelig wit;
sluier vezelachtig; plaatjes aangehecht, digt bijeen, eerst vuil wit, dan aardkleurig. De kleur van
den hoed is meestal wit lila, later witachtig, bruinachtig, geelachtig of rosrood. Sowerby T. 124.
Fries S. M. 1 p. 258, Secretan, 322, 823, 324.
Groeiplaats. In bosschen, in groepen in het gras. Leiden, Baarn, Driebergen, Zuid-Beveland.
De exemplaren onzer afbeelding, gevonden bij ’s-Gravenhage, zijn ons in Oct. 1893 aangeboden door
Mej. C. E. Destrée, lid der Nederl. Botan. Vereeniging.