bij^enaamd J{é-seser-n-sjoo'i. Op do Toorzijde van hei teinpclljc, rcffls, licl opscbrifl 6, iiiet
eoiic wijding aan dc/ulfde sodin, hei oog (d. i. de lievelhig) van Ré, die in zijn hoofd zelell, op.
dal iij hem (doti OTorkdene) vcroorlwe de geu-ijdc brooden ie nemen, u-elke vóór (hanr of vóór
do ffodcn?) neder^elcgtl 3ijn. fen be/weve van den £(miiigsschr!jvcr, eiiz.; links, liei opsclirift c,
wijding aan Osiris Fenl-liem-pamenU, opdat LiJ gcve dal zijnc leuende ziel overga in de loet-cfd
van Tinè, fen behoeve van den £oningsachrijvei\ enz. — Hoog 1,32. El. (,iN.)
D. 38. halkstecH. Bccld als hei voorfjaande, inriAr binnen in hei lenipeltje hei bctdd van Os i r i s
F<-nt-/ieiti-paìiietiti in TcrLcTcn werk. Rondom het Toetsluk eene ifijditig {a,b) aan Phlah'jSokar,
die in Sjfè'i (een ¡icdeello Tan den Ame n t i ) zelell, op<laf Inj allerlei voedsel schenke op (ofTurjiiT/
ci, vóór alle (grodeii P) eeuu-iglijk, fen behoei-e van den X^oningsschnjver, den opiigler over (ol"
benmble bij)de t-oedingsplaafs ran JUenipMs, J/ar-sa/ {oi-men); on eene andere u-ijdinff(a,c) aan
Oxiris Fenl-hem-pamenli ,den finolen god, den eenivigen (/esfniorler, opdal hij eenegocde, wel voorsiene
woning arhenlce^ ossen, ganzen, wijn, melk en alle mifa-c goederen vom- den overledenen
Koningsschrijvm-, die hier, behalTC zijiie orerige lileis, iiog dien van belasi mei de koninklijke
hakkelen voerl. Bo*cii op liei voetsluk, links (zie de titels Tau den sclirijrer der verirekkni
in hef huis dei- offertaven (den tenipel?) van Phtah, I'htah'pcpaoe. llct opschrifl op den
slecn, tejfen welken het beeld nicl den n i » leunl (zie £), bevat in 4 kolommen hicroglyphen, twee
wijdinfren: de cene aan Osiris, den god van den gì-ooien i/od, den licer van hei land ran
Ro-oenoe; de andei-e a « « l'hlah-Sokari-Osiris, die in SJ1 éi scleli. Op de liiilverzijdc THM
den steen Jiet opschrift (zie n): Onder iijnen arm, hij die hem lief heeß, de schriji-er rrni liei
teilte huis van het.... in den leinpel van Phlah, Chonsoe. Op den regier scliouder hol scliilfl
met den Toornaam. l, ran Pharao Rhams e s I I , op den linker schouder den naam Tan Sa f (or
JVIen?) zie » i . Op de Tooraijde Iweo eynocephalussen eii twee spericei's met i??e«seAenhoofdeii. de
zonneschijf aanbiddende, die in Iwee armen bo\cu liet leekeii van duitrzaaniheid opgehüveii woi-dl.
liegts van het beeld van O s i r i s , eene wijdiiig aan P h r é , den groolen god, den heer des hciucls,
opdat hij geve aan den overleflene enzv. Jlar-mcn, de zonneschijf le mögen aanseliouti-en en zieh
nid ouiteirenden in het rijk der grave^i; links eene xi-ijding aan Osirix Fenl-hcin-pamenli, opdal
hij gei:e dal de ziel des overledenen verheerlijkt tvorde, enzv Op de reglerzijdc vail liei leinpcltje,
/ , nanbidl de overlcdcue knielende, den god Anubi s, die op eenen troon voor cene lard mei ofTerpaven
zit; daarnovens ceno u-ijding aan Jnubis die in.... zelell, opdal hij (den ovorlccleocj geve,
aan de levende ziel...'! bekend gemaakt te u-orden, te gelijk mei de dienaars van den tjod
Horns; de tweede koloiii van het opschrift bevat den naam van eenen anderen persoon, Piacht -
n o f r e . Op de linkerzijde van hei tempeltje, g, dezelfde voorsteUing als op ilo andere, mei eene
tcijding aan Jnubis, die in den hcineVJlingang zelell, opdal hij een gocd i-erbüjf geve, O.WH,
ganzen enzv. Bovon op het temi)ellje een opschrifl. A, met titels en naam van Uar-men.—
Hoog 1.22. EL ( is. )
40. ^(basier. Beeld van eenen KOMÍOSSCHRIJVER. Amen-hem-hé , geklecd in de kaiasirí.s; de
armen over de borst gekruisd, in de regterliand het teeken Tan lijku-ind.sels (P), in de linker dat
van dmirzaamheid hondende. Ilet hieroglyph Ische opschrifl mei hei gewonc rormnlinr der U'ikheeldjps,
beginl op de voorzijdc van het kleed, en wordl in zes regels rondoin hol overig gedeelle
van hot ligchaain. zie 406, rervolgd. — 1.6. I'. (ìn.)
42. Kalksleen. Beeld van den Ko.M.^<.ssCJlRIJVRR den opzigler van de dienaars van den hei-r
der wcrelden (den koiiing) E'ili (?). Geklced als n. 40, maar in de reglerharid ccn hniin-erl en liei
Iceken van duiii-zaaniheid, in de linker in.sgelijks een homrevl en de lijkirindseh (?) hmidcnde; op
den rüg een SA/O, aan een lonw oin hei üjf gebondeii. Op>dirirt HIS OJ. n. 40. — J/oog 3.05. /'. ( * « . )
D. 44. Rood Sijöniel Beeld van eenen bevelltebber (:'), renku^erkdrager (?), PROFEET van Phtah,
in den tempel van Phtah, den opzigler over het land, F a l n o f r e . . . . >), knielende, een lempeltje
voor zijne boenen houdende, met Lei uifgebouweii beeld van Os i r i s . Do opsohriften op de voorzijdc
Tan liet tempel Ijo liouden in, regls, eene u-ijdiug aun Hat hör; links, eeue tvijding aan Phtah-
Sokar-Osiris. Op do reglerzljde, bovcn eene godheid, die voor ceno o Her la fei zit, een opschrift
met litéis en naam van F a i - n o f r o . Op de achlerzijde van den obelisk, legen den rüg van
het bccld, cene wijding aan Phtah (den god van) den zuidelijken (grens)wa/. De overige
opschriften aijn bijria allen onleesbaar. Op de voorzijde van hei lempellje Icest men, bovcn aan,
hol scliild mei den voornaam, en op den linker scliouder Tan het beeld, dat met den naam Tan
Pharao Uhani s e s I I . — Jloog 1 22. El. (ix.)
Zio Utlrc s«r In iigtnd» nyales. cic. PI. XVII. n, 170. p. 04,
45. Rasali. De IlEULWEKKDnAGF.R van den tempel van Phlah, P l i t a hme s , nederhurkende,
en in een klced gcwikkcld, dat hol hoofd en de iianden allcen onbcdckt laat. Voor zifiie kiiiei-n,
tu.sschen zijne Toetcn, in verheven werk, een beeld van P l i t a h , waarvan het onderete gedeelte
»Icchls is o\ergcbIevcn, BIJ den reglerschonder bel schild met den voornaam van Bhaniscs I I ,
bjj den liiikcrscliouder de overblijfsels van een ingegroefd beeld cn de naam van de godin
P a c h t (45 b). Op de rcglerzijde van het beeld Os i r i s en A u n b i s ; op de linkerzijde P h r é I?)
en Atmo o (P). De opsohriften die het kleed bedekken, beginnen op de voorzjjde cn worden op
beide züdcn en den rüg van het beeld, zie 45 a en 45 6, voortgezel; zij bevaUen gebcdcn voor
Ph l i iLmc s . Die van de linkerz^de gcven nog dun naam van zijnen zoon, den opperprieHer van
Phtah, E l o e r l . Op den steen of obellik legen den rüg van het beeld, 45 c, cene w'^ding .oau
I'htah-Sokari, benevens de litéis cn namen vanPbtabme s en van zljneii 300« Rondom het voetsluk,
beginnende op de voorzijde naar de regterhand, P h l a hmc s , zijna zxisler, zijn vadcr, zijne
moeder, zijn zoon en zijne dochter; naar de linkerhand, Ph lahme s , zijn zoon, een man, cene
vroiiiv en 110g ccn man, alle geknield. — Hoog 4.2 P. (AB.)
Zio hai naamscliild, Ulm ¡ar In légexilts mjaUs, elc. PI. XVII. n. J08. p, 00.
Flaat XII.
kC>. A'alksleen. Ceeld vaneencnPLESGOFFERi-RiesTER . . . . vanThoth, I Iar-.saf (of Har-mcn)geheeloii;
op ceuen Iroon zillende, bel ligcb.nam in een naauw slnitend kleed geliuld, cren als dal van Phl ah:
mei den vlegel cn herder-istaf ynn Os i r i s in do handen. Ilei opscbrift rondoni liei voetslnk, zie c,
d, e en iti a, bevat cene tcijding aan Osiris Fenl-hem-pamenli, den gì-ootcn god, don heer
van ^hydo^. Osiris-Tholh-Har-men, opdat hij een rastig en krachtig leven schenke.... aan
den gi-oolen, iceldadigen bevelhebber van de .... van Thoth, Har-men, den zoon van den....
plengojrerpriesler van Thoth, Empé{oÌ E nher).ooHch, en van de dame Te timo p enofrè
(?). Op den rug van den troon, welks bovengedcelte in den Torm van eenen obelisk uitloopl,
hel opschrift, 4G b; zuivcr (of ¿ y die ziiiverl, reinigl, heiligt), de groote (goden) Totoenen,
van de ì-cjterzijde van^bydos,o Thofh.', regtvaardig nive u-oorden.' Het gehecle beeldje schi.inl
vergiild gcwcest te xijn, de sporen van het venjuldsel zijn nog op het geheele hoofd, op de bor.sl,
den regler sclionder cn beidc handen aanwezig. De slijl der bewerking is uiUnuiitend. — Jlooq,
mei hel losse voetsluk, 2 35 P. (L'ESC.)
47. halksteen. Beeldje van ecnen die, in korten rok gekleed, voorover op den grond l igi ,
cn in zijne Tooruilgeslrokle handen een wcrktuig houdl, w.wniede bij op ccnen steen .scliijnl te
-vvriivcn. liei opschrift op do l'cglerzijde van het Toetstuk, welks tcekens evcn als op do overige
zijden zeer riiw en ondnidelijk bewerkl zl jn, bcvat de litels cu don naam van den overledene, den
•) 13o I. 0 leekcu» «n den n»iira sijii sccr onduidclijV ; maor op i(ae pi
»chlor het tetkeii taii ¡^teH. ovctgebkfen te sijni in d»l gcvtl tou do i
t, niur hij Toorkomt, «chìjncn spotai von doD ¡lainlit.