H. 316. üebakkcn aarde. VAASJE of FLESCIIJE ais het Toorjaandc, maar zonder Landyalsels.
318. Zivarle ípeksleen. BALSEMT.IISJG met zcer wijdeii lials; de buik Tan twee liandvatsels Toorzicn,
en het onderslo gedecllo ais cen Toclsluk, {engylheca) bewerkt, dat mot de raas een gebcel
uituiaakt. — Inhoiidxr. 8 en 10 vingerbh. (am.)
321. Jlhast. T i i s ais de Toorgaaiide, maar van moer gerekten Torin, en bct bencdengcdeellc ais
cen Toeistuk (etigylheka) met Tier Toetjes bewerkl. — ínboiidsr. 20 en 22.5 vinffer/ih. (as)
322. Albast. Tías ais de voorg-aaiide, maar de buik met drie h and ral seis Toorzieii, en van onder
in eeue pimt eindigeiide, iii een los voetstuk(eM¿'i/í/!eca)8;eplaatst.—Jnhoudsr. 11en'l\.hvingcrhh. (ci.)
324. ^álbasl. YAÍS ais de Toorgaaiide, nianr incl Iwee boog:cr geplaatstc lioiidTatten. — Inhoudsr.
70 lol 82.5 vingcrhh. (IN.)
32ü. Gcbukken ciattie. BUSÜ^ITAÍS of IULSEUFLESCH, in den yorm yaii eonen hkijlhos, docb
zoiider bandvalsels; de buik in don vorin Tan oenen pijnappel. (ciP)
325. Mbasl. Groote BAISEMT.IIS zonder bandvalsels. Op den buik eeu liierojlyphíscli opsclirifl
in Iwee slaaode lynen, met de iinniou Tan: den ue/doeiiden god, Jic-tncii-ckeper, den ;OOH der
Zon, Thoedtmes, kij dle leven gee/l voor aWjd, ( T l i o o t bme s I I I Tan bct X V l l P Stambuis).
Onder dit opscbrlO liet uierk 7j Jlin of In. aanduídende uaar alie waarschijnlijkbeid de lioeTcelbeid
balsem dio de vaas moesl inbouden, maar dio zij uiet beeft kunnen bcTalten, daarbare groolsle
inboudsruimte slecbls Tan 3.28 kaií {Utres) is, eu Hin gelljk zljo aan 3.384 kan. Zie liierboyen
oiize aaoteckening op n. 228, Plaal LVI I I .
De OTerbiyfsels vau eene verk.-ilklc stof, die zich aan de binnenzijde der Taas badden aanjjezot,
zijn Tan eene Tcrzuiirde, barsaclitigc of bitunüiieuse zelfslandigbeid, met zecr Tcel bijgcmengiie
kalk. (L'ESC )
Plant LXII.
329. AlbaH. T.JASJE Tan deuzelFdeu Torni ais bel voorgaande, maar meer gedrongen, grediend
bebbende ter bewaring; Tan de zalf, bct colbjHum, in Jiet Aegyptiscli Stem, bij de Grieken en Romeinen
Slimm¡, Stibi of SHbiuin ffclieeteu, waarniede de Ae^yptenaars de oogleden en wenkbraauwen
Terwden. Het lileroglypliiscbe opschrift op den buik Tan het Taasje berat den titel en naam
Tan dczelfde prinses, ais dat van n. 240, Pl. LIX.
331. Albast. ZALFTÍÁSJE ais bct Toorgaande (L'ESC.)
337. Toclssleen. TA.ÍSJE ais bct Toorgaande, met bet houlen STIFTJE, om de wilf aau de oogleden
aan te brengren. (L'ESC.)
342. Alba sí. TA AS JE ais do Tooi^aande, met OTorblijfsels Tan de zalf. (L'ESC.)
343. Albast. ZALITA.ÍSJÉ ais het voorgaande, maar voorzieu Tan cen loclstuk met yier Toeijes,
en dat met het Taasje een gebeel uilmaakt.
347. Albast, ZALFTAASJE ali het voorgaande, maar zonder rand om de opening,
Onder de zalfvaasjes van dezen Torm, nn. 329—34íi, hebben cenige nog oTerblijfselen van het poeder
of de zalf, die zij vroeger inhielden, bewaard. Uij schcikundig onderzoek blcek dat bet poeder,
in drie Taasjes, 335, 342. 344, Sulphureium ptumbi of zwa relio od was: in 332 zwaTellood geni en gd
met aluiiiaardo en Teel kalk beiattcnde, aardachtige stof; iii 338 hotzelfde zwaTellood, inct ondergemengdo
aiuinaardc en ijzerhoudende stof, eeu en andcr met cenige zelfslandigheid tot cen deeg
gcTormd; in 333 de OTCrblijfsels van eene w-ganischc stof, wcllígt van een stuk linnen of auder
weefsel argeschrapt; en in 334 eene organischo stof, met kalk, aarde en zand vennengd.
340. Gebakkcti aarde. Groote VAAS, met vier handval.sels, zonder voet; met bniine en zwarte
banden rondom hals en buik, en lotusbloemen tusscbon de bandvalsels. (AN.)
850. Gebakk<ni aarde. Groote SCHENKTAAS, met éón handyatsel, en do aandiiidíng van het
tweode op bet boTcngedoelle van den buik. De vaas is met zvvarle vlakjes op cenen geelen grond
bescbildcrd gcwecst.
351. ALBAST. VAAS in den vorm van cenen afgeplalten kogel, rooraien van een piat deksel. Op
den buik een hiüroglyphisch opschrift, {351 6), van vier regels, Inboudonde cene toewjjding aan
den Osiris (d. i. den overledene), rfeit opiigter van het gebouiv der koeìjen, Arre'i\ door zijne
sustcì-, die iijneìi naam doet leven, Phiah-ninofre (L'ESC.)
II. 352. Alhasl. BAISEMVAAS , mot kegolvormigen buik, zeer wijden hais OQ breedeu rand. — Inhoudsr.
1.G2 tot 1.72 kan. (L'ESC.)
Eena andcro vaas van gelUken TOrin. 553 (I'ESC.) mcot 1.85-1.03 kan.
355. Gebakken aarde. VAASJE of POTJE met deinotisch opsclirift op den buik (A.'«.)
356. Geemaillleerde aarde. VAASJB als het voorgaande, onderaan in cene punt loeloopende, do
buik van twee bandiatscls voorzicn, cù mei regtstandigo, in de punt zamenkotnende rlbben iu verheven
wcrk versierd.
Ptaat XiXflI.
357. Albast. VAAS als 352, maar naar onder brecder uilloojiende en ovcrblijfsels van eene, met
kftik en bitumineuse stof doortrokken, dierlijke zelfslandiglieid, alsmede ceno menigte popjcs van
¡nsekten inhoudende. (A.>.)
358. Albast. VAASJE mei zeer breeden buik, en zonder hals. (AH.)
360. Albast. VAASJE als bet voorgaande, van ondcrineer rond, en voorzien van twee bandvatsels;
op den buik het opschrift van denzelfden Phtahmes als op 299 cn 305. (AH.)
361, (op de plaal in vergissiiig 363 gemerkl). SerpentijHsleen. V i i s j t als het voorgaande, niaar
niel zoo rond. (AN.)
364. Albast. ViASJcals het voorgaande,zonder bals,bet beneden gedcelle zeer breed en rond (L'ESC.)
366- Albast. VAASJE als bet voorgaande, maar de buik naar boven breeder uitloopende en van
eenen rand voorzien. (AX )
367. Albast. Groote BAI.SEMVAAS, mei twee handvatten, het cene Ihans ontbrekende, in den vorm
van een koeijenhoofd (zio 367 e). Do zeer breede en hooge hals der vaas is rondoni den rand met
ecueu, op de voorzyde (a) rtubbeien, op do achterzijde (ò) enkelcn, bladerrand versierd, de buik
Tan Toreu mei een Tcrsicrsel in don Torm van eenen, »lil lolus-bloenien en knoppen gevlochlen, en
met twee koordcn van achlcr vaslgebonden, balskraag versierd; onder de boido haiidvatsels gelijko
rersiersels. Alles iu zwarle omlrekken geschilderd, en met verschillende kleurcn, de binnensle
bloemblaadjes met rood, opgewerkt. Op de achterzijde van don haìs een bijna gehcel uilgewLsclit
hiéralisch of demotisch opschrift.
Tcgcn de biiinenzijdo der vaas waren nog overblijfselen Tan een wilachtig, zacht en glinsterend
poeder aanwezig, zonais bij scheikundig onderzoek block, afkoinslig van in de luuht Tan kristaiwatcr
beroofde natron (koolzure soda), waarbij een welnig kalk cn zand. — Inhoudsr, tot aan den
hals 4.5, tot aan den }-and 8.4 kan. (AN.)
368. Jlbast. VAAS als de voorgaande, maar zonder geschilderde vcrsiersels, Op den hals het
hicralischo opschrift, 12 In of I/in, ¿«cao^, bij do Aegyplenarcn I/in genoemde ìnaten, waarschijniyk
de faocvcclbeid balsem aanduidende, die de vaas heeft ingehouden. Zie onze aanlcekeniog
op vaas 228 Plaat L V l l I . ( is. )
In de vaas is nog eene groote hoeveelheid overgeblevon van geclacblig grijs poeder, doorirokken
van zeezout en koolzure soda {nat>-oii), vcrmengd uiet veel kalk cu zand, alsmede, doch in zeer geringe
hoevcelbcid, mei eenige org.mische stof.
369- Jlbast, BALSEMVÌAS als de voorgaande, doch de hals naar den raud een wcinig uaauwer
wordende cn de handvalsels op don buik geplaatst. (i_>.)
De vaas bevat nog eene vrij groote hoeveelheid van cene lichtgele, meelachtige stof, eene fune,
met een weinig kalk vermengdc aluinaarde, Tcel overeenkomende met de Lcmnische aarde.
P i n o t r x r r .
371. Albast. BALSEMVAAS als de voorgandc; maar de buik naar bcncden i:
een los voetóluk [engijtheca) geplaatst. Inhoudsr. 1,5 tot 2.2 kan. (AB.)
r bijgcrond,
Ij