í
AEGYPTISCHE HIONUIIIENTEN
N E D E R L A N D S C H E M U S E Ü M V A N O Ü D H E D E N
mM:]IEME\ BEIIMEXDi: TOT LIEI «CERLIJkE LEVES.
i
D. MÍNNES- EN \-KOtnVEKBEELDEN.
NE meesle bccldcn van dcze onderafdeelinj warcn, CTCN <als de LIJKBEELDES (III. P.) bestemd, om
bij den oTcrledene, wieiis miti of ineer naauwkeurig gílijkend afbecldsel zg bewaren, m Lct graf
{feplaalsl te wortien. De liiüroglypLische opscliriflen koiiicn dan overeen nict die der lijkbccUlen, en
bevallcn con ^ebed Toor den OTerludene aaii do vcrsubillendc godliedcn van hel rljk dor doodcti, do
opíjaiif Tan zijne nani en, litéis, en dikwerf cok zijne afkomst. Soinm¡¡;e bceldjes houdcu ceoensjjertver
niel j«eHscAe«hoofil en uil{fespreide Tleiigxjls, het zinnebeeid xan de ziel na Lare afáclieidin;;
Tan Lct ligcbaam, iegen Ininiie borsl ; andere iiobben de armen op de borst {fckrulst, cu Louden iit
huí III e han de II ecu bouwevl of eeiieii hamlploeg, en op den nig: een sakjc aan eeiie koord geboiidcn.
Dcze loorwerpen, doelende op de werkzaaniheilen dio den OTerledene iii do Tcldcn Tan de godiu
Tillé verbciden, bewijzen iiisgclijks, dat de beehlen Toor do ¡^raTcn bestemd waren. Wij mecnden
zc cchter hier, onder de vooriverjien die tol lict burgerlüke leven beboor cn, te moelen plaalsen,
dowijl 7.ij den persooii Toorstellen in <Ic kleediiij; die liij gedurciule zijn leven, en dikwerf ais kcn-
Uípkcn van zliiieii sland of zijne betrekking dr c cg; de eigenüjk gezc^de Ujkbeelden gCTen ons daarciileífcn
cene voorslelllng ^aii lict ¡jebalsemdc en in niiiinieklcedercn g-ewikkelde liychaain van den
OTcrIedciie.
<) 1. Ainrruscnz PHARAO'S.
rtaal I.
\. JÍ>-ou.i. Slaande r i i iRi » , niet don koninkiijkcn krijgshelm op bel lioofd; bel niidden bekleed
niel den lendendoek. SjeiiH ffenaanid, — //OO? '¿.4 / ' . (L'ESC.)
3. a, b. lìì-ons. Kniclcmle PIIAÍ;IO. grekiecd ais n. I. docb nict cene ¡indere soort van koniiikliike
lioolilbedekkiii":. De lioiidinfi: dcr handen scliijnl aan le diiiden dal op het voetsluk, waarop
lict bci'ldjc oorsproiikelijk¡fpplaatsl was, Tóór de kiiieen van den vorst, cok nog een kicin lompcllje
geslaaii hecfl. — lloog l.l> P.
II AFO. '