l platten bodcm en zoodcr voctsluk, b< ,8 vrij
Dnc gslgkvormjge »azen metenn.
STO (t'Eic.) 1.6 tot 2.35 kan,
n. 373 (L'ESC.) 1.55 lol 2 »
n. 374 (AS.) 2 lol 2.8 .
Ecna andere WDS, 372 (L'ÌSC.). van geiyken lorm, docb
groolo liMveellieid van eeno bilutninousc zelfsundighoid.
H. 37ò- Jlbasl. U.\LSEMTAAS als ilu voor.faande, niaar met afjcsueden lials. Op den buìk in een
!an{f\vcrpi<j vak, (375 è) ondcr lict Jiiüroglyphiscbe teet cn vnn hemel, Iwee naamscliildcn (regrts),
met de titcls Tan de/t leidendeH J'/irè ttU </e zonueùergen, die iich verblijdl in de Mnnebergen
(de ooslelijkc en wcslclijkc berykeleiis), in zijnen ìtaam, Jloei, die iìi de zonneschijf woonl;
en (links) de iiaaniscliilden van den wcldadigen god, J{e-nofre-nÌcheper, die het leven geefl,
den soon der son, Ameiioofp-ler-fiik-djom {goddelijken inagligen besliiiirder}, den gi-oolen
in (of door) den diatr van iijn leven, en Tan de koninklijke echlgenool, de groole JS'ofre'il '),
iij die het leven geefl.
De godenDa!ijn!.childen zijn Tan den zonne^od, zoo als ìtij op de nionumenten te Tel-cl-^^marna,
DJcbel-Tociia cnz. wordl voorg-esleld als de mei straten omringde ionnesc/iijf, xvelker stralen in
ìtiensc/ienhanden tiiiloopen. De toníngsnaamscliüden zíju van Amenoopt IV, zoon van JmC'
noopl I I I , uit liei W i l l « stamlmis, en van zijne vroiiw, dpzelfde di e , sederi zij zieh nicer uilshiitend
aaii de Tci-eering >an de slralende sonneschijf loewijdden, liunne nanion TCranderden, de
kouin;; in dien van Jten-baeh-n, of ßach'U-aten, ca de koningiu in dien ^an Aten^raninofre
Ifofre'it. Zie over deze nnamschildcn, ROSEI.LIM, JHomimenli delV Egitto c della J\'ubia,
Jlontimenli storici ^ I . p. 143, lav. I I I , n. 69 bis; L£B.MI>S Jlonnmens Égijpliens porlant des
legendes royales, ele. p. 149; BI'>SIÍ> Aegyptens Stelle in der IFeltgeseh., I I I . p. 88 en volííg;.; or.
RüüGK Extn». de rouer. de .V. liunsen (uit de Annales de Pililos. Chrét. ovcr¡rcdrukl) p. 57 en
voljjs.; L£EMi>s á .V. de /ntte (Ilei-tie arc/iéoi. lY) p. 13 en voljg-.—/JI/ÍOHÍ/«-. 90 vingerhh. (ci.)
37Ü. Albast. I^ALSEMTJÍS ais 371. maar met zeer l a j en voel , in plaals Tan liei voelstuk {engytheca),
en slcchls cén liaiidvatsel. — Jnhoudsr. 4.4 en 5.9 kan. (AS.)
377. Albast. BALSE.MTÍAS ais de Toor jaai idc , maar zonder handvatsels. — Jnhoudsr. 2.1 tot
3 . 1 kan. (A.S.)
lene ander« geUjlcrarmige TUS , 378 («n.) meel 1.8 en 2.0 kan.
379. Albusl. TAAS ais de voor^aande, docli met längeren, veel wijderen hal s , en van een regit
slaaud handvalsel Toorzieu, dal aan don bals en den buik der vaas vasi zlt. — Inhoudsr. 5 e»
13 vingerhi!. (A.-<.)
380. Albast. Zeer klein TA.ÍSJE, ais Let Toorgaande.
381. Albast. BAI.SEMVAAS in den vorm eener scLcokTaas, mei zeer ronden buik, minder wijdcn
Imis en breeden rand, en één regt staand handTalsel Jnhoudsr. 3.3 lol 2.8 kan. (AM.)
382. Albast. BALSESITAAS ais 371, doch zonder bandTatsels, en mei ceno jiuiU oiider aan den bodcni.
in een los Toelsluk (engylheea) 382 b, staaude. — Jnhoudsr. 70 vingerhh., en tot aan den
rand gevuld, 1 kan. (AS.)
Ptaat IJXV.
383. Gcbakken aarde. BALSESITAAS, mei zwarle en g-ele versicrscis, ronden en bloeni si Ingers oin
buik en hals, (ci.)
386. Albast. BALSE.VEAH met cén oc r . Op den buik eeii biüroglypliísch opsclirift van eenen overledene,
Thoth, waarui t blijkl dat de vaas in eeu gr a f (jeplaalst is gewee.'it. Zij bevat n o j eeiie
Trij groole hoevcelheid van eene met veci kalk gemengde organi.sche (wellígl dicr l i jkc?) s lof ; inisscbien
wcl OTerblijfscls van gebalscmde inwendige deelen van den overledene, (A>.)
387. Jilaauiv gevmailleerde aarde. BALSEMTAASJE mei hoogen voet, en zonder ooren,
•) Het beeidende tecken vtn
i&effjrt, die het mccrroud nitdrukken,
moeijplijk te ondenclcidcD.
ild; mrdt voonfücgnan door de Jrit él
dio etfccpjce zij» op bet oonpronkclijki:
II. 392. Geëmailleerde aarde of porcelet». BALSEMTAASJB , in Torni eciiigzins van liei voorgaaiide
verschillend.
395. Albast. VAASJE ais de Toorgaande, maar zonder voet.
397. Seipenlijn. BAISEMTAAS met Ivrec bandTatsels. — Jnhoudsr. 62 tot 84 vingerhh. (D'ESC.)
£en andere vaas van geiykos vocm, in alimi n, 393 (.K.) mcct 53 lol 63 ringerboeden.
400. Alòasl. BAISEMTAAS met plut deksel. — Jnhoudsr. 8 tot 12 vingerhh. (AB.)
£cn ander diergelijk msje, inageiyki van allnil, 402 (<!(.) meet 4 tot O vingerhoeden.
403, 404. Gcbakken aarde, mol roode streepjes op gelen grond beschilderd. — BILSEMTAÍSJE,
bel ecrsle met twee handvatscls op den buik, ais 400, doch met hoogen hals; het tweede met een
haiulvat, ais eene sclienkkan, en do opening gesloten met een pial deksellje, dal mot linnen slroken
is Taslgcbonden. Op den buik van beide vaasjes, het liiöroglypliiscbe opsebrifl van den tempelbe-
M-aarrfeí-.^moíi-¿7Jo,wíiarscbijnliik denzclfden wiens opsebrifl op 250 en 251 (Pl. LiX) Toorkoml. (AN.)
£ene andere kan v
il roed gcbakkcn aarde, afkomslig uil >r den L . Kol.
ot 70 lot 05 VI
Plat : MJXVM.
407. Gebakken aarde. Groote fleschTormige SCRENKEIN, met hoogeti hals, en naar den bodem
eng locloopcnden buik. — JJoog 4.6 J\'ed. P.\ inhoudsr. lot iian den hals 3,9, met den hals lot aan
den rand 4.1 A'ed. können. )
408. Gebakken aarde. OLIEFLESCUJE. ( IS )
40!). Gebakken aarde. OLIEFLKSCIIJE .ils liet Toorgaaiide, doch meer versierd. Ilet lleschje bevat
lieg oTOrblijfsels vnn bruinkleurige, mcl zand gemengdc, organische slof (L'ESC.)
410. Gehakken aarde. OL7EFLESCI!/8 als bot voorgaande, docb met lageren en -wilderen hals, en
met roode kringen op brutnachUg gclen grond beschilderd. — Jnhoudsj-. 33 lot 35 vingerhh. (AK.)
Een ander «eschje n. 411, van ¡ftiakkm aanl«, cn gelijkioorligen vorm, doch mit meer ranken bals, bevat nog overblijlsels
van eene bruinaeblig gele, brokksligo ielfelandigheid, cenc raet harä doortrokken organische (dierlüke?) atof.
412, Jiooile gebakken aarde. OI.IETA.\$JR in vorm overeenkörnende INEL den zoogenaamden jiryballos.
(AN.)
414. Gebakken aa>-de. OLIETAASJE of FLEsrn in vorm als de voorgnande, doch grooter; de buik
mel Uvee bloem- en blad-banden versierd; boven deze banden een rand van Iwee laurierlaUcen; bei
lienedengedeelle van den buik is met langwerpig-punlige bladeren bewerkt ; alle deze versiersels in
uitkomend werk ( c i )
415, Gebakken aarde. OLIEFLESCUJE, op den buik mel tjruinzwarte banden op eenen gelcn grond
beschilderd. Een Tan de twee Iialzen is gesloten en dient lot bevestiging van Iweo bandTatlen, de
andere hals, die een weinig Inger slaat en jiiet den eerstgeinelden eenen bock niaakt, dient als tuil. (AH,)
' Mbasl. Kleine OLIEFLESCUJES of B-ILSEMTAASJES. (AN.)
4 2 2 . )
Plaat ÜXr/l.
424 Geelachtigc gebakken aarde. OLIE- of BALSEMFLESCIIJE, in den vorm Tan eenen jiryballos,
met langen hals, Toorzien van eenen rand en cen liandvat. de buik van onder rond.
426. Zwartttchtige gebakken aarde. OLIEFLESCHJE , als het voorgaande, maar met Jangeren en
l rechter vorm ig nitloopenden hals
Dne andere golijkvorinige llescliju t
oorsprong; n. 430- (ct.) korrols v.
cens dierijjko (?) slof, met liats <
vallon : B, 429, ovorblljfceU van eeno vcrkoolde slof van Uareacbligen (of dierlijken?)
1 kwarls ofund, met eene velaclitigo stof bcilekt, en n. 431. (AB.) overblijfsels van
I katk doortrokken.
Aryballos, met 438. Jioode gebakken aarde. OLiEFLEScnJE, vorm als e kortereu hals dan de
voorgaande, de buik mcl vier zwarle banden versierd. (ei.)
434. Albast. OLIEFLESCUJE, als nn. 424 en 426, de hals met eenen rand
voci in den vorm van eene eyigijtkeca (zie u. 322) voorzien, (ci,)
I I AFD.
m